Misleidende informatie door politie tijdens verhoor

Men zou denken dat het in Nederland niet meer voorkomt dat de politie misleidende informatie geeft tijdens een verhoor van de verdachte, maar helaas komen wij in de praktijk toch nog geregeld zaken tegen waarbij later komt vast te staan dat de politie bewust onjuiste mededelingen doet aan de verdachte tijdens het politieverhoor. Ook uit de jurisprudentie blijkt dit. In de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, 3 april 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2870 ging het om misleidende informatie waarbij door de politie tegen de verdachte was verteld dat er bij een woninginbraak o.a. een envelop met geld was weggenomen. Het noemen van deze fictieve buit was onderdeel van een tactisch plan waarbij de politie hoopte dat de verdachten later in de hal van het politiebureau en in de taxi naar huis met elkaar over de overval zouden spreken. En dat gebeurde ook. Deze misleiding werd echter afgestraft door de rechtbank.

Misleidende informatie tijdens politieverhoor is schending art 29 Sv.

De rechtbank is van oordeel dat door het noemen van een fictieve buit in strijd is gehandeld met de beginselen van een goede procesorde. Het is politieambtenaren immers niet toegestaan, ook niet met toestemming van de officier van justitie, moedwillig foutieve informatie te verstrekken teneinde te proberen een verdachte tot een (bekennende) verklaring te bewegen. Weliswaar ondervond verdachte kennelijk geen directe pressie door de misleidende mededeling, maar deze methode doet afbreuk aan de verklaringsvrijheid van een verdachte en daarom is artikel 29 Sv geschonden. Een verdachte behoort erop te kunnen vertrouwen dat de door verbalisanten genoemde feiten op waarheid berusten. Dit kan anders zijn indien voor misleiding een wettelijke grondslag bestaat. Artikel 3 van de Politiewet is hiervoor echter niet toereikend. De rechtbank oordeelt dan ook dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
Het door de raadsman bepleite gevolg van dit vormverzuim, de niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, is echter alleen aan de orde indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan of in de gevallen van zeer fundamentele inbreuken waarbij de belangen van de verdachte weliswaar niet direct zijn geschaad, maar wel het wettelijke systeem in de kern is geraakt.

(..)

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan bewijsuitsluiting uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en eerst indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.

Het belang van het voorschrift van artikel 29 Sv is erin gelegen dat een verdachte erop moet kunnen vertrouwen dat de politie de waarheid spreekt en hem niet op slinkse wijze tot een bekennende verklaring probeert te verleiden. Misleiding zonder toereikende wettelijke grondslag leidt ertoe dat verdachte is geschonden in zijn rechten op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden).

Weliswaar betreft het gebeurde in dit geval een geringe mate van misleiding, namelijk slechts ten aanzien van de omvang van de weggenomen buit, maar de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden – tijdens verhoren en voorafgaand aan een OVC, met het expliciete doel een verklaring te verkrijgen – vergroten de ernst ervan. Voorts heeft het verzuim nadeel veroorzaakt voor verdachte omdat het heeft geleid tot belastend bewijsmateriaal in het proces-verbaal OVC. Immers, verdachte en zijn broer hebben tijdens de OVC over de fictieve buit gesproken, terwijl zij hier eerder in het politieverhoor geen verklaring over hebben willen afleggen. In zoverre zijn de rechten van verdachte op een eerlijk proces dan ook geschonden, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank moet leiden tot uitsluiting voor het bewijs van de in het proces-verbaal OVC opgenomen verklaringen van de verdachten die rechtstreeks verband houden met het onderwerp van de schending, te weten de fictieve buit.

< Terug naar Informatie verhoor politie
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden