Zwijgen bij aantreffen kort na de poging tot diefstal is niet verstandig!
Zwijgen is niet altijd verstandig. Als de verdachte zwijgt in een situatie die schreeuwt om een verklaring, moet die verklaring ook worden gegeven. Zo zagen we dat het zwijgen in de zaak HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1020. In deze zaak werd de betrokkenheid van de verdachte aangenomen op basis van de korte tijdspanne tussen het moment van de melding en het moment van het aantreffen van de Opel Vectra met daarin de vier verdachten en de bij de inbraak gebruikte schroevendraaier. Pas ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte voor het eerst met de verklaring gekomen dat hij achter in de auto lag te slapen en om die reden geen wetenschap heeft van de poging tot woninginbraak. Het hof vond dit ongeloofwaardig en de Hoge Raad bevestigt dat de omstandigheden waaronder de verdachte was aangehouden voldoende bewijs kan opleveren voor diens betrokkenheid.
HR: In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de poging tot diefstal wel worden vastgesteld dat deze door “verenigde personen” is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de poging tot diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen (vgl. HR 5 juli 2015, ECLI:NL: HR:2016:1323).
In ECLI:NL:PHR:2017:133 heeft de A-G mr. Harteveld uiteengezet dat voor een bewezenverklaring van voltooide diefstal de aanwezigheid van gestolen goederen niet zonder meer toereikend is. Het komt aan op de omstandigheden van het geval HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475 m.nt. Reijntjes).
Tijdsverloop tussen het strafbare feit en het aantreffen van de goederen bij de verdachte en het ontbreken van een aannemelijke verklaring daarvoor kunnen dan toereikend zijn. Een gat in de tijd van een week zal doorgaans te lang zijn. Vgl. HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1121 en 15 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2589).
Aan het ontbreken van een dergelijke verklaring mag dus anders dan de steller van het middel kennelijk meent betekenis voor het bewijs worden toegekend ( Vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202Van een ongeoorloofde inbreuk op het zwijgrecht is geen sprake).Bovendien geldt dat de rechter door de verklaring onaannemelijk te oordelen, in het algemeen geacht kan worden voldoende te hebben gereageerd op het door verdachte gepresenteerde alternatief. Als het alternatief stevig is onderbouwd, zal nadere motivering van de onaannemelijkheid aangewezen zijn.
In die situatie is er geen sprake van een ongeoorloofde inbreuk op het zwijgrecht (vlg o.a. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/413 en 412, m.nt. N. Rozemond onder NJ 2016/420: “De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo’n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.”
< Terug naar Meer informatie "zwijgrecht"