Niet wijzen op zwijgrecht kan worden hersteld bij volgende verklaringen
Wanneer de verdachte niet is gewezen op zijn zwijgrecht, levert dit een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit dient normaal gesproken te leiden tot bewijsuitsluiting, maar als de verdachte in een latere verklaringen, waarbij hij wel is gewezen op zijn zwijgrecht, gelijkluidend verklaard, geldt de bewijsuitsluiting niet voor die latere verklaringen. De verdachte kan in die gevallen beter zwijgen.
Dit volgt uit HR 6 juli 2010, LJN BL5528, in welke uitspraak de Hoge Raad overwoog:
“Het Hof heeft de verklaring van de verdachte die hij heeft afgelegd zonder dat hij tevoren was gewezen op zijn zwijgrecht, als onrechtmatig verkregen aangemerkt en van het bewijs uitgesloten. Het oordeel van het Hof dat de nadien ten overstaan van de politie, de hulpofficier van justitie en de Rechter-Commissaris, afgelegde verklaringen van de verdachte die vóór de desbetreffende verhoren uitdrukkelijk op zijn zwijgrecht was gewezen, niet van het bewijs uitgesloten behoeven te worden, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.”
Soortgelijke uitspraken:
- HR 24 februari 2004, LJN AO1830;
- HR 26 januari 1988, LJN AD0157;
- HR 22 september 1981, LJN AC7316;
- HR 25 maart 1980, LJN AC6853;
- HR 4 maart 1980, NJ 1980, 415 m.nt. ThWvV
< Terug naar Meer informatie "zwijgrecht"