Informatie verhoor politie Archives - Politie verhoor https://politie-verhoor.nl/verhoor-politie/ Sun, 13 Jun 2021 22:08:51 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 Wanneer schreeuwt het bewijs om een verklaring? https://politie-verhoor.nl/wanneer-schreeuwt-het-bewijs-om-een-verklaring/ https://politie-verhoor.nl/wanneer-schreeuwt-het-bewijs-om-een-verklaring/#respond Sun, 13 Jun 2021 22:08:31 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=1172 Wanneer je door de politie of de rechter gehoord wordt als verdachte, heb je volgens art. 29 Sv het recht om te zwijgen. Het zwijgrecht is één van de belangrijkste rechten die een verdachte heeft. Het zwijgrecht vloeit voort uit het nemo-teneturbeginsel dat omschreven wordt in art. 6 EVRM. Het nemo-teneturbeginsel komt er kort gezegd […]

The post Wanneer schreeuwt het bewijs om een verklaring? appeared first on Politie verhoor.

]]>
Wanneer je door de politie of de rechter gehoord wordt als verdachte, heb je volgens art. 29 Sv het recht om te zwijgen. Het zwijgrecht is één van de belangrijkste rechten die een verdachte heeft. Het zwijgrecht vloeit voort uit het nemo-teneturbeginsel dat omschreven wordt in art. 6 EVRM. Het nemo-teneturbeginsel komt er kort gezegd op neer dat niemand gehouden is om mee te werken aan zijn of haar eigen veroordeling. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in de zaken Funke, John Murray en Saunders nader toelichting gegeven aan het nemo-teneturbeginsel.

Onder omstandigheden kan het zwijgen van verdachten een niet langer houdbare positie worden. Dit komt voor wanneer de feiten en omstandigheden zodanig wijzen op betrokkenheid van een verdachte bij het tenlastegelegde feit, dat enige verklaring, in welke vorm dan ook, van de verdachte verlangd mag worden. Indien de feiten en omstandigheden schreeuwen om een verklaring, kan het in sommige gevallen verstandig zijn om wel een verklaring te geven. Een beroep op het zwijgrecht heeft in dat geval geen nut en kan ook in je nadeel werken. De rechter kan namelijk geïrriteerd worden en dat kun je terugzien in de strafmaat. Ook zou je veroordeeld kunnen worden voor een groter aandeel in het strafbare feit dan je eigenlijk gehad hebt. Je zou bijvoorbeeld veroordeeld kunnen worden voor medeplegen i.p.v. medeplichtigheid.

De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. Het ontbreken van deze verklaring vormt dan niet meer dan de laatste schakel in de ketting van de bewijsredenering. Het ontbreken van een dergelijke toelichting draagt in een dergelijk geval voornamelijk bij aan de overtuigingskracht van het bewijsmateriaal dat reeds beschikbaar is.

Hieronder staat voor een aantal bijzondere delicten een overzicht met uitspraken waarin het bewijs om een verklaring schreeuwt. In deze uitspraken is er dus sprake van feiten en omstandigheden waarbij een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring van de verdachte verwacht wordt. Dit houdt in dat er verwacht wordt van de verdachte dat hij of zij een verklaring geeft die betrouwbaar is en een geloofwaardig alternatief vormt voor de bewijsmiddelen die bij het delict zijn aangetroffen. Onder elk overzicht is toegelicht waarom het bewijs bij dit delict om een verklaring schreeuwt. Ook wordt er toegelicht wanneer er in deze uitspraken (mogelijk) sprake zou zijn van bewijs dat niet om een verklaring schreeuwt. Er is gebruik gemaakt van relatief recente rechtspraak van de rechtbanken en gerechtshoven omdat zij hun bewijsconstructie toelichten.

Wet Wapens en Munitie

 

Datum Instantie ECLI Delict en omstandigheden
09-09-2019 GH ECLI:NL:GHAMS:2019:3279

Wapenbezit

Aangehouden in auto met vuurwapen, verdachte was erg zenuwachtig, DNA op vuurwapen aangetroffen.

01-12-2020 RB ECLI:NL:RBROT:2020:10972

Medeplegen voorhanden hebben van vuurwapen

In auto aangehouden met vuurwapen, DNA van verdachte op vuurwapen.

12-04-2019 GH ECLI:NL:GHAMS:2019:1481

Voorhanden hebben wapen

Aangehouden in auto met vuurwapen, DNA op vuurwapen.

 

In de onderzoeksperiode zijn er drie uitspraken die zien op het voorhanden hebben van een vuurwapen. Voor een veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen moet bewezen worden dat het (vuur)wapen zich in de beschikkingsmacht van de verdachte bevond. In de onderhavige zaken komt het feitencomplex in alle drie de gevallen overeen. De verdachten zijn allemaal aangehouden in een auto waarin ook het vuurwapen is aangetroffen. Daarnaast zat in alle drie de gevallen een DNA-spoor van de verdachten op het vuurwapen. Onder deze omstandigheden schreeuwt het bewijs volgens de rechters om een verklaring. Mogelijk is slechts één van deze bewijsmiddelen dus onvoldoende om te zeggen dat het bewijs om een verklaring schreeuwt. Te denken valt bijvoorbeeld om de situatie dat er geen DNA van de verdachte wordt gevonden op het vuurwapen. Mogelijk dat er dan misschien geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring nodig is. In zo een geval kan niet per se gezegd worden dat het wapen zich in de beschikkingsmacht van de verdachte zou hebben bevonden.

Heling

Datum Instantie ECLI Delict en omstandigheden
16-11-2020 GH ECLI:NL:GHAMS:2020:3754

Medeplegen opzetheling auto

Uit misdrijf afkomstige auto, verdachte was bijrijder, opvallend rijgedrag om te ontkomen aan politie en gaf daar geen verklaring voor.

20-03-2019 GH ECLI:NL:GHAMS:2019:957

Opzetheling scooter

Uit misdrijf afkomstige scooter (melding inbraak), bestuurder rende weg, verstopte in bosjes en gaf daar geen verklaring voor.

15-08-2019 GH ECLI:NL:GHAMS:2019:3032

Opzetheling

Uit misdrijf afkomstige auto, auto geparkeerd voor deur van verdachte, DNA op versnellingspook en gaf daar geen verklaring voor.

Naast de uitspraken die zien op het voorhanden hebben van een wapen, zijn er drie uitspraken over heling in het onderzoek opgenomen. Bij heling is er altijd sprake van een uit misdrijf afkomstig goed dat zich binnen de beschikkingsmacht van de verdachte bevindt. Daarbij dient de verdachte te weten of redelijkerwijs te vermoeden dat dit goed een criminele oorsprong heeft. In deze zaken heeft de bijzondere bewijsconstructie telkens betrekking op de wetenschap van de criminele herkomst van de goederen. Daarbij betrekt het hof in ECLI:NL:GHAMS:2020:3754 dat de verdachte kennelijk geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in de gestolen auto die opvallend vluchtgedrag vertoonde. In ECLI:NL:GHAMS:2019:957 betrok het hof eveneens het opvallende vluchtgedrag van de verdachte terwijl deze geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn ‘zeer opvallende gedrag’ in de nabijheid van de gestolen scooter. Tot slot betrekt het hof in ECLI:NL:GHAMS:2019:3032 dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor een geparkeerde auto voor zijn deur die gestolen was en waarin zijn DNA werd aangetroffen, terwijl ook de gestolen kentekenplaat in een door hem gehuurde garagebox is aangetroffen. Mogelijk is alleen de aanwezigheid van het gestolen goederen in de nabijheid van de verdachte onvoldoende om te kunnen zeggen dat het bewijs om een verklaring schreeuwt. Er moet dus een bijkomstige omstandigheid zijn. Bijvoorbeeld vluchtgedrag of DNA-sporen waaruit de mogelijke betrokkenheid van de verdachte blijkt. Soms kan het wel verstandig zijn om een verklaring af te leggen. Bijvoorbeeld bij een subsidiaire tenlastelegging voor diefstal en heling. Het afleggen van een verklaring kan dan resulteren in een veroordeling voor heling i.p.v. diefstal. Volgens de richtlijnen liggen er lagere straffen op heling.

Opiumwet

18-09-2020 GH ECLI:NL:GHARL:2020:7427

Medeplegen art. 3 onder b Opiumwet

Hennepkwekerij in loods, verdachte eigenaar, DNA aangetroffen op flesje en sigaret, verdachte wordt dagelijks bij loods gezien, geen verklaring voor DNA en aanwezigheid.

16-09-2019 GH ECLI:NL:GHSHE:2019:4869

Medeplegen art. 2 onder d Opiumwet

Amfetaminelab in woning, DNA-sporen op productievoorwerpen, huurauto van verdachte stond bij woning geparkeerd, paspoort bij medeverdachte aangetroffen, geen verklaring voor DNA, auto en paspoort in nabijheid van drugslab.

06-02-2020 RB ECLI:NL:RBROT:2020:13048

Medeplegen invoer van cocaïne

Verdachte vroeg aan medeverdachte om container op te halen voor €30.000, container zonder toestemming ingeklaard, container bevatte (drugs)pakketjes, verdachte heeft vrachtwagen geregeld voor vervoer, containernummer en pincode aan medeverdachte gegeven, veelvuldig contact met medeverdachte, geen verklaring voor wetenschap.

Ook zijn er drie uitspraken die zien op de Opiumwet opgenomen in het onderzoek. Twee uitspraken hebben betrekking op de betrokkenheid van de verdachte bij de productie van respectievelijk hennep en amfetamine en een uitspraak heeft betrekking op de invoer van cocaïne. In ECLI:NL:GHARL:2020:7427 is de verdachte eigenaar van een loods waarin een hennepkwekerij is gevestigd. Verdachte wordt dagelijks in de buurt van de loods gezien en zou door de verbalisanten ook in de loods zijn gezien. Daarnaast is DNA van de verdachte op een waterflesje en een sigaret in de loods aangetroffen. De verdachte verklaart dat hij geen wetenschap had van de hennepkwekerij, maar heeft verder geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op voorwerpen in de loods en het feit dat regelmatig in de buurt van de loods gezien is. Het hof neemt daarom aan dat de verdachte wel wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerij en dat dus sprake is van medeplegen. In ECLI:NL:GHSHE:2019:4869 is er door de politie een amfetaminelab aangetroffen in een woning. Een huurauto die door de verdachte gehuurd wordt staat achter de woning geparkeerd. Ook wordt het DNA van verdachte aangetroffen op diverse voorwerpen bestemd voor de productie van amfetamine. Tot slot wordt het paspoort van verdachte aangetroffen bij een medeverdachte. Ook hier heeft de verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op voorwerpen in de woning en het feit dat een huurauto op zijn naam bij de woning stond en zijn paspoort in bezit was van een medeverdachte. Het hof neemt daarom aan dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.

In ECLI:NL:RBROT:2020:13048 is er sprake van medeplegen van invoer van cocaïne. In deze zaak vroeg de verdachte aan de medeverdachte om een container op te halen voor €30.000,-. Deze container was zonder toestemming ingeklaard. De verdachte had ook een vrachtwagen geregeld voor het vervoeren van de container. De container bevatte pakketjes die leken op drugspakketjes. De verdachte had veel contact met de medeverdachte en had ook het containernummer en de pincode verstrekt aan medeverdachte. De verdachte had geen verklaring voor de nauwe betrokkenheid bij het transport van de container. Omdat de verdachte een sturende rol heeft gehad en geen verklaring had voor zijn betrokkenheid bij de container waar cocaïne in zat, nam het hof aan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dus medeplegen van de invoer van cocaïne.

Wat opvalt bij deze Opiumwetzaken is dat er veel (indirect) bewijs voorhanden is waaruit de betrokkenheid van de verdachte blijkt. In ECLI:NL:RBROT:2020:13048 is de sturende rol zo groot dat aan het zwijgen van de verdachte nauwelijks betekenis lijkt toe te komen. Ook in ECLI:NL:GHARL:2020:7427 lijkt de betrokkenheid van de verdachte wel voldoende te blijken uit de bewijsmiddelen. Alleen in ECLI:NL:GHSHE:2019:4869 lijkt de ondergrens in beeld te komen doordat alleen het DNA-bewijs de verdachte rechtstreeks aan het delict linkt. Juist in dit geval komt er daarom wellicht betekenis toe aan het ontbreken van een aannemelijke, de redengevendheid van het bewijs ontzenuwende, verklaring van de verdachte. Tenslotte is alleen DNA-bewijs onvoldoende voor een veroordeling. Ook de geparkeerde auto en de aanwezigheid van het paspoort zouden normaliter onvoldoende zijn om bij te dragen aan het bewijs, maar zij fungeren hier als steunbewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij het delict. Juist deze combinatie zorgt ervoor dat het bewijs wel om een verklaring lijkt te schreeuwen.

Diefstal en inbraak

Datum Instantie ECLI Delict en omstandigheden
05-02-2019 GH ECLI:NL:GHAMS:2019:267

Medeplegen woninginbraak

Sprake van inbraak, getuige heeft 2 personen zien weglopen, 3 personen aangehouden, verdachte zat in bosjes met medeverdachte en gaf daar geen verklaring voor.

02-07-2019 GH ECLI:NL:GHAMS:2019:2464

Medeplegen winkeldiefstal

Gestolen goederen gevonden in auto, goederen ontbraken uit de winkelvoorraad, getuigenverklaringen, geen verklaring voor herkomst goederen in auto.

27-07-2018 RB ECLI:NL:RBAMS:2018:6601

Medeplegen diefstal met braak

Melding van inbraak, sleutelbos gestolen, getuige heeft mensen zien rennen, braaksporen, verdachte aangehouden in boom en had daar geen verklaring voor.

31-08-2017 RB ECLI:NL:RBAMS:2017:6937

Medeplegen diefstal

Goederen gestolen, getuigenverklaring, verbalisant verklaart dat hij de verdachte “hoogstwaarschijnlijk” heeft gezien, geen verklaring voor zijn aanwezigheid in de nabijheid van de plaats delict.

02-09-2019 GH ECLI:NL:GHARL:2019:7154

Medeplegen diefstal

Melding diefstal, sporen van braak, getuigenverklaring, goederen gestolen, goederen aangetroffen in auto, geen verklaring voor aanwezigheid in auto en herkomst goederen.

14-01-2020 RB ECLI:NL:RBMNE:2020:86

Medeplegen gewapende overval

Sprake van overval, camerabeelden, gestolen goederen aangetroffen bij huiszoeking, telefoonaftapping, geen verklaring voor gesprekken met medeverdachte.

19-09-2019 GH ECLI:NL:GHARL:2019:7580

Medeplegen Woninginbraak

Meerdere inbraken gepleegd, goederen weggehaald, zorgpas en hand- en voetafdrukken verdachte gevonden op plaats delict, telefoonaftapping, geen verklaring voor gesprekken.

 

Tot slot maken er zeven uitspraken die zien op andere vermogensdelicten deel uit van het onderzoek. Dit zijn de uitspraken over diefstal (met braak). Uit het onderzoek blijkt dat de rechter bij vermogensdelicten vaak gebruik maakt van de bewijsconstructie dat het bewijs om een verklaring schreeuwt. Alle uitspraken zien verder op het medeplegen van het vermogensdelict. In ECLI:NL:GHAMS:2019:267, ECLI:NL:RBAMS:2018:6601 en ECLI:NL:RBAMS:2017:6937 was er sprake van inbraak en/of diefstal. Ook was er in alle drie de zaken sprake van getuigenverklaringen. Naast de getuigenverklaringen, waren de verdachten in alle drie de zaken kort na het plegen van het delict aangehouden.  Wat deze drie zaken in het bijzonder op elkaar doet lijken, is het feit dat de verdachten geen verklaring gaven voor hun aanwezigheid op een bepaalde plek. In de ene zaak zat de verdachte in de bosjes. In de andere zaak zat de verdachte in een boom en in de laatste zaak had de verdachte geen verklaring voor zijn aanwezigheid in nabijheid van het plaats delict. Nadat er vast staat dat er sprake is van diefstal, komt de rechter tot de vraag of er sprake is van medeplegen. De aanwezigheid van de verdachten op een bepaalde plek nabij de plaats delict schreeuwde in deze zaken om een verklaring. Mogelijk zijn de bewijsmiddelen zonder het feit dat de verdachte zich bevond op een bepaalde plek nabij de plaats delict onvoldoende om te concluderen dat de omstandigheden en de feiten om een verklaring schreeuwen.

In de zaken ECLI:NL:GHAMS:2019:2464 en ECLI:NL:GHARL:2019:7154 was er net als in de vorige zaken sprake van getuigenverklaringen, meldingen van inbraak en/of diefstal en goederen die gestolen waren. Naast deze bewijsmiddelen werden de goederen in beide zaken aangetroffen in de auto waar de verdachte zich in bevond of heeft bevonden. In deze zaken hadden de verdachten geen verklaring voor de herkomst van de goederen in de auto. In combinatie met de overige bewijsmiddelen oordeelde het hof dat deze omstandigheden om een verklaring schreeuwde. Indien de goederen niet kort na en in de buurt van de diefstal waren aangetroffen in de auto van de verdachte, was er hoogstwaarschijnlijk geen sprake van feiten en omstandigheden die schreeuwen om een verklaring van de verdachte.

Tot slot was er in de zaken ECLI:NL:RBMNE:2020:86 en ECLI:NL:GHARL:2019:7580 sprake van een overval met diefstal en een inbraak met diefstal. Vast staat wederom dat er een diefstal is gepleegd. Alleen de vraag of verdachte hierbij betrokken is (deze medegepleegd heeft) staat ter discussie. De bewijsconstructie wordt dus wederom voornamelijk betrokken om het medeplegen bewezen te verklaren. Van de onschuldige verdachte of de medeplichtige mag tenslotte verwacht worden dat hij een verklaring aflegt waarom zijn bijdrage niet gelijk te stellen is aan medeplegen. In beide zaken was er een melding van gestolen goederen. Verder was er in de ene zaak sprake van camerabeelden en in de andere zaak een aangetroffen zorgpas met daarnaast hand- en voetafdrukken. Dit leidde in beide zaken tot het aftappen van de telefoon van de verdachte. In allebei de zaken werden telefoongesprekken gevonden met een medeverdachte. De telefoongesprekken in combinatie met het overige bewijs schreeuwden dus om een verklaring. Zonder de telefoongesprekken zouden de bewijsmiddelen hoogstwaarschijnlijk niet om een verklaring schreeuwen. In ECLI:NL:RBMNE:2020:86 waren er bovendien veel bewijsmiddelen die normaal eerder met medeplichtigheid in verband worden gebracht. In deze zaak lijkt de rechtbank juist medeplegen aan te nemen vanwege het uitblijven van een verklaring.

Naast de uitspraken van de rechtbank en het hof, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323 het volgende overwogen: “In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de diefstal worden vastgesteld dat deze door “verenigde personen” is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen.” Hieruit blijkt nogmaals dat de verklaring van de verdachte van belang is wanneer hij kort na het delict wordt aangetroffen in omstandigheden zoals het zich bevinden op een bepaalde plek, aangetroffen worden in de auto met gestolen goederen of telefoongesprekken waaruit blijkt dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Indien er een verklaring van de verdachte verwacht wordt, heeft het dus wel degelijk nut om te verklaren. Hij kan namelijk laten merken dat hij medeplichtig is. Hij zal dan een lagere straf krijgen dan wanneer medeplegen bewezen wordt. Van medeplichtigheid is bijvoorbeeld sprake als de verdachte alleen op de uitkijk staat of helpt bij de vlucht. In beide gevallen zal hij dan ook aanwezig zijn in de buurt van de plaats delict of bij de overige verdachten.

Voor het medeplegen van diefstal heeft de advocaat-generaal in ECLI:NL:PHR:2019:165 het volgende opgenomen: “Bij de beantwoording van de vraag of iemand zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal kan aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen voorwerp niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene dat voorwerp ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang … Bij die beoordeling kan een rol spelen of de betrokkene een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben.” Het aantreffen van gestolen goederen vraagt vooral om een verklaring, omdat daaruit niet per se diefstal blijkt, maar ook heling. In de casus is heling minder aannemelijk omdat ook inbrekersgereedschap bij de verdachte is aangetroffen.

 

The post Wanneer schreeuwt het bewijs om een verklaring? appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/wanneer-schreeuwt-het-bewijs-om-een-verklaring/feed/ 0
Afstand van advocaat alleen bij informed consent (Richtlijn 2012/13/EU) https://politie-verhoor.nl/afstand-van-advocaat-alleen-bij-informed-consent-richtlijn-2012-13-eu/ https://politie-verhoor.nl/afstand-van-advocaat-alleen-bij-informed-consent-richtlijn-2012-13-eu/#respond Sat, 10 Nov 2018 15:43:07 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=1131 Wanneer een afstand doet van het recht op een advocaat bij een verhoor, moet aan hem volgens de Richtlijn 2012/13/EU worden uitgelegd wat de nadelige gevolgen daarvan voor hem zijn. Alleen dan pas is er sprake van het afstand doen van de bijstand van een advocaat. 

The post Afstand van advocaat alleen bij informed consent (Richtlijn 2012/13/EU) appeared first on Politie verhoor.

]]>
Wanneer een afstand doet van het recht op een advocaat bij een verhoor, moet aan hem volgens de Richtlijn 2012/13/EU worden uitgelegd wat de nadelige gevolgen daarvan voor hem zijn. Alleen dan pas is er sprake van het afstand doen van de bijstand van een advocaat. 

The post Afstand van advocaat alleen bij informed consent (Richtlijn 2012/13/EU) appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/afstand-van-advocaat-alleen-bij-informed-consent-richtlijn-2012-13-eu/feed/ 0
Vingerafdrukken bij politieverhoor https://politie-verhoor.nl/vingerafdrukken-bij-politieverhoor/ https://politie-verhoor.nl/vingerafdrukken-bij-politieverhoor/#respond Fri, 21 Sep 2018 21:56:36 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=1119 Wanneer het gaat om een verhoor voor een feit waarop voorlopige hechtenis is gesteld, bent u verplicht om mee te werken met het afnemen van vingerafdrukken en het maken van een gelaatsfoto ter vaststelling van uw identiteit. Werkt u niet mee, dan mag u door de politie daartoe worden gedwongen. Evenwel kunt u weer niet […]

The post Vingerafdrukken bij politieverhoor appeared first on Politie verhoor.

]]>
Wanneer het gaat om een verhoor voor een feit waarop voorlopige hechtenis is gesteld, bent u verplicht om mee te werken met het afnemen van vingerafdrukken en het maken van een gelaatsfoto ter vaststelling van uw identiteit. Werkt u niet mee, dan mag u door de politie daartoe worden gedwongen.

Evenwel kunt u weer niet worden vervolgd voor het niet meewerken aan deze verplichting.
In de uitspraak van de Hoge Raad van 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:612, werd een verdachte vervolgd voor het niet voldoen aan de verplichting om medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken. Deze verplichting is wettelijk geregeld in art. 55c lid 2 Sv. Artikel 447e Sr. biedt echter geen grondslag voor vervolging op grond van artikel 55c lid 2 Sv. “Het niet-medewerken aan het afnemen van vingerafdrukken op basis van art. 55c leden 2 en 3 Sv is derhalve niet een gedraging die strafbaar is gesteld bij art. 447e Sr.’

Wettelijke kader verplichting medewerking afgeven vingerafdrukken

De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:

– art. 447e Sr:

“Hij die niet voldoet aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden of medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Overleveringswet, de Uitleveringswet, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.”

– art. 27a, eerste lid, Sv:

“De verdachte wordt ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats. Het vaststellen van zijn identiteit omvat tevens een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In de gevallen, bedoeld in artikel 55c, tweede en derde lid, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van een of meer foto’s en vingerafdrukken.”

– art. 29c Sv:

“1. In alle gevallen waarin de verdachte wordt gehoord of een verhoor bijwoont, stelt de rechterlijk ambtenaar de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De rechterlijk ambtenaar is tevens bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, indien over zijn identiteit twijfel bestaat.

2. De verdachte is verplicht op bevel van een rechterlijk ambtenaar een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en zijn medewerking te verlenen aan het nemen van zijn vingerafdrukken.”

– art. 55c, eerste, tweede en derde lid, Sv:

“1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 141, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142 zijn, stellen de identiteit van de aangehouden verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste en tweede volzin.

2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, nemen met het oog op het vaststellen van de identiteit van een verdachte die is aangehouden wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, of die wordt verhoord wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, zonder dat hij is aangehouden, een of meer foto’s en vingerafdrukken. De vingerafdrukken worden vergeleken met de van verdachten overeenkomstig dit wetboek verwerkte vingerafdrukken en, indien vermoed wordt dat de verdachte een vreemdeling is, met de overeenkomstig de Vreemdelingenwet 2000 verwerkte vingerafdrukken.

3. De officier van justitie of de hulpofficier beveelt dat van iedere andere verdachte dan de verdachte, bedoeld in het tweede lid, over wiens identiteit twijfel bestaat, een of meer foto’s en vingerafdrukken worden genomen. Het tweede lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.”

– art. 61a, eerste en tweede lid, (oud) Sv, zoals deze bepaling gold van 1 maart 2002 tot 1 oktober 2010:

“1. Tegen de voor onderzoek opgehouden verdachte kunnen maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen. Als zodanige maatregelen kunnen onder meer worden aangemerkt:

a. het maken van fotografische opnamen of video-opnamen en het nemen van lichaamsmaten;

b. het nemen van vingerafdrukken;

(…)

2. De in het eerste lid genoemde maatregelen kunnen, behoudens de in het eerste lid onder a en b bedoelde maatregelen, voor zover die zijn gericht op het vaststellen van de identiteit, alleen worden bevolen in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is.”

3.2.2.

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 12 maart 2014, Stb. 2014, 125, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden, op grond waarvan art. 447e Sr is komen te luiden als hiervoor weergegeven, houdt onder meer het volgende in:

“Tot slot bevat dit wetsvoorstel een uitbreiding van de delictsomschrijving van artikel 447e Sr. Strafbaar wordt het niet voldoen aan de verplichting om in de bij wet aangewezen gevallen vingerafdrukken af te staan.

(…)

Bij artikel I, onder J, van dit wetsvoorstel is de strafbaarstelling van artikel 447e Sr ook van toepassing verklaard op de justitiabele die niet voldoet aan de wettelijke verplichting een of meer vingerafdrukken te laten nemen. Bij de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen is in het Wetboek van Strafvordering geregeld dat op basis van artikel 55c, tweede lid, Sv de opsporingsambtenaar bij iedere verdachte die is aangehouden wegens een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, of die wordt verhoord wegens zo’n misdrijf, maar niet voor dat misdrijf is aangehouden, vingerafdrukken neemt. Bij iedere andere verdachte moet hij op basis van artikel 55c, derde lid, Sv vingerafdrukken nemen indien hij twijfel heeft over zijn identiteit of indien zijn identiteit onbekend is en de officier of de hulpofficier van justitie daarvoor een bevel heeft gegeven.

In het Wetboek van Strafvordering en de andere wetten die bij artikel II, onder Q, van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen aan artikel 447e Sr zijn toegevoegd, is verder geregeld dat de vingerafdrukken die de opsporingsambtenaar aan de voorkant van het strafrechtelijk traject heeft genomen, primair op ieder ander relevant moment in hetzelfde strafrechtelijk traject, bijvoorbeeld tijdens de tenuitvoerlegging van een taakstraf, worden gebruikt om de identiteit van de verdachte of veroordeelde te verifiëren, alsook, indien hij recidiveert, in een later strafrechtelijk traject. Alleen als er geen vingerafdrukken aan het begin van het strafrechtelijk traject zijn genomen, wordt zijn identiteit later in het traject met behulp van een papieren identiteitsbewijs gecontroleerd. In verband daarmee is er in de genoemde wetten tevens in voorzien dat op de daarvoor wettelijk voorgeschreven momenten bij de verdachte of veroordeelde de vingerafdrukken worden genomen om deze online te kunnen vergelijken met de aan voorkant van het strafrechtelijk traject genomen vingerafdrukken en dat hij wettelijk verplicht is zijn medewerking daaraan te verlenen. Alleen op die wijze kan worden vastgesteld of een persoon in de ene fase van een strafrechtelijk traject dezelfde persoon is als in een andere fase van het strafrechtelijk traject en kan de kans worden geminimaliseerd dat die persoon later een andere identiteit kan aannemen en onder die andere identiteit in de strafrechtelijke systemen wordt geregistreerd, of dat een ander zich voor hem uitgeeft.

Nu de vingerafdrukken in de strafrechtsketen bij de verificatie van de identiteit van een justitiabele als wettelijk voorgeschreven biometrisch identiteitsbewijs fungeren, en de identiteit primair met behulp van dit identiteitsbewijs wordt vastgesteld als het voorhanden is in plaats van met het papieren identiteitsbewijs, ligt het bij nader inzien in de rede, zoals in artikel I, onder J, wordt voorgesteld, dat het niet afstaan van zijn vingerafdrukken op dezelfde wijze strafbaar wordt gesteld als het nalaten van het tonen van een identiteitsbewijs. Indien iemand niet zijn vingerafdrukken afstaat wanneer dat wettelijk verplicht is, overtreedt hij artikel 447e Sr.”

(Kamerstukken II 2011/12, 33 352 nr. 3, p. 7, 28-29)

3.2.3.

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 18 juli 2009, Stb. 2009, 317, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met het verbeteren en versterken van de vaststelling van de identiteit van verdachten, veroordeelden en getuigen (Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen), op grond waarvan art. 55c aan het Wetboek van Strafvordering is toegevoegd, houdt onder meer het volgende in:

“Dit wetsvoorstel beoogt de toepassingsmogelijkheden van het gebruik van foto’s en vingerafdrukken op twee manieren te reguleren.

In de eerste plaats regelt het in artikel I, onder H, voorgestelde artikel 55c, tweede lid, Sv dat een opsporingsambtenaar van een ieder die verdacht wordt van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, bij aanhouding steeds foto’s en vingerafdrukken neemt. Bij verdachten van een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk is of een overtreding, is ingevolge het derde lid van artikel 55c – om redenen van proportionaliteit en capaciteit – het nemen van foto’s en vingerafdrukken alleen toegestaan bij twijfel over de identiteit van betrokkene. Dit artikellid verplicht de officier van justitie of de hulpofficier van justitie in die situaties de afname van foto’s en vingerafdrukken te bevelen.

(…)

Bij het afnemen van vingerafdrukken en onder omstandigheden ook bij het nemen van foto’s (met name wanneer de verdachte geen medewerking verleent aan het maken van de foto en hij om die reden met de sterke arm gedwongen wordt medewerking te verlenen), wordt inbreuk gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam.

(…)

Met het onderhavige wetsvoorstel wordt voldaan aan de eis dat de inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam bij of krachtens de wet is voorzien. Het wetsvoorstel vormt de basis voor de inbreuk en omschrijft de grenzen van toepassing van de verplichting tot afname van foto’s en vingerafdrukken. Het voorgestelde artikel 55c, tweede lid, Sv voorziet erin dat van iedere verdachte wegens een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, bij aanhouding standaard foto’s en vingerafdrukken worden genomen met als doel zijn identiteit onomstotelijk vast te stellen. De huidige regeling staat een inbreuk op de lichamelijke integriteit al toe in geval van verdenking van ieder strafbaar feit mits daarvoor een onderzoeksbelang aanwezig is (artikel 61a, eerste lid, onder a en b, juncto tweede lid, Sv). Bij verdachten wegens een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk is of een overtreding, worden onder meer om redenen van proportionaliteit, foto’s en vingerafdrukken alleen maar genomen bij twijfel over de identiteit van betrokkene (zie artikel 55c, derde lid, Sv). Op ieder ander moment in de strafrechtelijke procedure worden geen foto’s, alleen maar vingerafdrukken van de verdachte – en ook van de veroordeelde – genomen, teneinde zijn identiteit te kunnen verifiëren.

(…)

Artikel 29a, tweede lid, Sv verplicht de verdachte op bevel van een rechterlijk ambtenaar een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en zijn medewerking te verlenen aan het nemen van zijn vingerafdrukken. Het is niet – in reactie op een opmerking van het College van procureurs-generaal in zijn advies – de bedoeling dat de rechterlijk ambtenaar op ieder moment dat het hem goeddunkt, een dergelijk bevel kan geven. Die verplichting voor de verdachte geldt alleen maar indien er twijfels over zijn identiteit zijn gerezen. In die gevallen dient de verdachte op bevel zijn vingerafdrukken af te staan en indien verificatie van zijn identiteit niet lukt met behulp van een vergelijking van zijn vingerafdrukken, een identiteitsbewijs te tonen.

Het niet verlenen van medewerking aan het nemen van vingerafdrukken door een verdachte kan worden opgevat als het opzettelijk niet nakomen van een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht of het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten in de zin van artikel 184 Sr (vgl. HR 27-6-1927, NJ 1927, blz. 975). Het doen van een vordering om vingerafdrukken af te staan, vindt zijn grond in het voorgestelde artikel 29a Sv.

(…)

In artikel 55c, tweede lid, Sv wordt geregeld dat altijd een of meer vingerafdrukken worden genomen van ieder aangehouden persoon op wie een verdenking rust ter zake van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Indien over de identiteit van de verdachte wegens een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk is of wegens een overtreding, twijfels bestaan, worden op basis van artikel 55c, derde lid, Sv vingerafdrukken genomen. Als gevolg daarvan is het niet langer nodig dat in de opsomming van maatregelen die ingevolge artikel 61a, eerste lid, Sv in het belang van het onderzoek kunnen worden genomen, het nemen van vingerafdrukken voor identificatiedoeleinden gehandhaafd blijft. Vingerafdrukken die tot doel hebben de identiteit van de verdachte vast te stellen, worden immers na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, niet langer op basis van 61a, eerste lid, onder b, Sv genomen, maar op grond van artikel 55c, tweede of
derde lid, Sv.”

(Kamerstukken II 2007/08, 31 436, nr. 3, p. 20, 53, 69 en 76)

3.2.4.

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 1 november 2001, Stb. 2001, 532, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen, op grond waarvan art. 61a (oud) Sv is komen te luiden als hiervoor onder 3.2.1 weergegeven, houdt onder meer het volgende in:

“In het onderhavige wetsvoorstel worden voorstellen gedaan die betrekking hebben op de herziening en uitbreiding van het onderzoek aan en in het lichaam, de herziening van de maatregelen in het belang van het onderzoek en de overheveling van deze maatregelen naar het Wetboek van Strafvordering, alsmede een regeling voor het gebruik van het sociaal-fiscaal nummer bij het vaststellen van de identiteit van een verdachte.

(…)

Bij het regelen van de onderhavige dwangmiddelen in het Wetboek van Strafvordering rijst de vraag of ook voor deze dwangmiddelen geldt dat zij zich voor toepassing onder lijfelijke dwang lenen.

Het gebruik van lijfelijke dwang teneinde bij de naleving af te dwingen van een verplichting van de verdachte om de toepassing van bepaalde dwangmiddelen te dulden is naar geldend recht niet ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid uit de gezichtshoek van het recht berust op de volgende gedachtegang. De toepassing van dwangmiddelen kan – uit de aard van het middel – verzet oproepen bij degene ten aanzien van wie de toepassing zal plaatsvinden. Dit verzet kan aan de juiste toepassing van het dwangmiddel in de weg staan. In dat geval zal het onvermijdelijk zijn aan het verzet zijn kracht te ontnemen door – met nauwgezette inachtneming van in het bijzonder de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit – dwang toe te passen om de verdachte te dwingen de feitelijke toepassing van het dwangmiddel te dulden.

(…)

De wetgever heeft voor de constructie waarbij de verdachte eventueel met toepassing van dwang het dwangmiddel moet dulden in plaats van strafbaarstelling van de weigering om mee te werken gekozen in het wetsvoorstel anonieme verdachte waar bij de totstandkomingsgeschiedenis is uitgegaan van de gedachte dat het toepassen van enige dwang bij het nemen van de identificatiemaatregelen is geoorloofd. (…) Voor het effectief hanteren van dwangmiddelen is het dus niet strikt noodzakelijk dat de weigering om mee te werken strafbaar moet worden gesteld. Deze opzet is te vinden bij de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek.”

(Kamerstukken II 1999/00, 26 983, nr. 3, p. 1 en 21)

Hof: Geen vervolging voor niet meewerken afnemen vingerafdrukken vanwege het lex certa beginsel

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken en heeft het volgende overwogen:
Het standpunt van het OM is dat art. 55c lid 2 Sv de verdachte een verplichting oplegt tot het verlenen van medewerking. Het hof deelt de conclusie niet vanwege het lex certa beginsel. Het moet voor een burger in voldoende mate voorzienbaar zijn in welke omstandigheden zijn gedraging volgens de wet strafbaar is. Art. 447e Sr stelt strafbaar het niet voldoen aan de verplichting om medewerking te verlenen aan het nemen van vingerafdrukken krachtens het Wetboek van Strafvordering. Hierin wordt art. 55c lid 2 niet expliciet genoemd. In dit artikel staat slechts dat de ambtenaar in de daar omschreven gevallen de bevoegdheid heeft om vingerafdrukken te nemen. Er staat dus niet in dat de verdachte verplicht is om zijn medewerking te verlenen. ‘Voor zover het hof bekend is er geen jurisprudentie (van de Hoge Raad) waaruit volgt dat die verplichting er ondanks de wettekst toch ingelezen moet worden.’

Daarnaast is ten aanzien van het systeem van de wet bovendien van belang dat het nemen van vingerafdrukken niet alleen belangrijk is voor identificatiedoeleinden, maar ook een rol kan spelen bij de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Dit vindt zijn grondslag in art. 55c lid 4 Sv. Uitgangspunt is dat verdachte niet verplicht kan worden mee te werken aan zijn eigen veroordeling.

‘Gelet op het vorenstaande vindt de aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat art. 55c leden 2 en 3 Sv voor de verdachte of veroordeelde een verplichting bevat tot medewerking aan het nemen van vingerafdrukken, hem opgelegd krachtens het Wetboek van Strafvordering, geen steun in het recht. Het niet-medewerken aan het afnemen van vingerafdrukken op basis van art. 55c leden 2 en 3 Sv is derhalve niet een gedraging die strafbaar is gesteld bij art. 447e Sr.’

 

The post Vingerafdrukken bij politieverhoor appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/vingerafdrukken-bij-politieverhoor/feed/ 0
Bewust valse informatie verstrek door politie tijdens verhoor https://politie-verhoor.nl/bewust-valse-informatie-verstrek-politie-tijdens-verhoor/ https://politie-verhoor.nl/bewust-valse-informatie-verstrek-politie-tijdens-verhoor/#respond Mon, 12 Feb 2018 09:08:39 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=1101 Het mag niet, maar in de praktijk komt het nog af en toe voor. De politie die bewust valse informatie aan een verdachte verstrekt tijdens een verhoor, met de bedoeling om de verdachte een verklaring te ontlokken of om hem op het verkeerde been te zetten. In de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, 3 april […]

The post Bewust valse informatie verstrek door politie tijdens verhoor appeared first on Politie verhoor.

]]>
Het mag niet, maar in de praktijk komt het nog af en toe voor. De politie die bewust valse informatie aan een verdachte verstrekt tijdens een verhoor, met de bedoeling om de verdachte een verklaring te ontlokken of om hem op het verkeerde been te zetten. In de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, 3 april 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2870 speelde dit ook. Tijdens het verhoor is namelijk door de politie aan de verdachte in strijd met de waarheid verteld dat naast de werkelijk weggenomen buit tevens een enveloppe met een groot geldbedrag is weggenomen. Vervolgens zijn gesprekken tussen hen heimelijk opgenomen, hetgeen te vergelijken met een verhoorsituatie.

Verweer advocaat

De advocaat heeft hier direct verweer tegen gevoerd. Hij heeft bepleit dat door het bewust verstrekken van valse informatie er is gehandeld in strijd met het uit artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voortvloeiende pressieverbod. Omdat de verdachte tijdens de heimelijk opgenomen gesprekken niet in vrijheid heeft verklaard, moet volgens hem het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Rechtbank: bewijsuitsluiting verklaring verdachte

De rechtbank vindt een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te ver gaan, maar oordeelt wel dat de verklaring van de verdachte moet worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe het volgende:

“De rechtbank stelt vast dat verbalisanten verdachte en zijn medeverdachte hebben misleid door in de verhoren in strijd met de waarheid te vertellen dat er bij de woningoverval een envelop met een geldbedrag van ongeveer € 1.250,- was weggenomen, alsmede een portemonnee met inhoud. Het noemen van deze fictieve buit maakt deel uit van een zogenaamd tactisch plan, neergelegd in een proces-verbaal op pagina 213 en verder (map A) van het dossier. Eveneens onderdeel uitmakend van dit plan is een OVC volgend op de verhoren van verdachte en zijn medeverdachte, zowel in de hal van het politiebureau als in de taxi die beide verdachten van het politiebureau naar huis heeft gebracht. Dit plan was erop gericht verdachten te bewegen te spreken over de door hen gepleegde overval, aldus het proces-verbaal tactisch plan.

De rechtbank is van oordeel dat door het noemen van een fictieve buit in strijd is gehandeld met de beginselen van een goede procesorde. Het is politieambtenaren immers niet toegestaan, ook niet met toestemming van de officier van justitie, moedwillig foutieve informatie te verstrekken teneinde te proberen een verdachte tot een (bekennende) verklaring te bewegen. Weliswaar ondervond verdachte kennelijk geen directe pressie door de misleidende mededeling, maar deze methode doet afbreuk aan de verklaringsvrijheid van een verdachte en daarom is artikel 29 Sv geschonden. Een verdachte behoort erop te kunnen vertrouwen dat de door verbalisanten genoemde feiten op waarheid berusten. Dit kan anders zijn indien voor misleiding een wettelijke grondslag bestaat. Artikel 3 van de Politiewet is hiervoor echter niet toereikend. De rechtbank oordeelt dan ook dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.

Het door de raadsman bepleite gevolg van dit vormverzuim, de niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, is echter alleen aan de orde indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan of in de gevallen van zeer fundamentele inbreuken waarbij de belangen van de verdachte weliswaar niet direct zijn geschaad, maar wel het wettelijke systeem in de kern is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het enkel noemen van een fictieve buit om te proberen verdachten van een ernstig strafbaar feit tot een verklaring te bewegen niet een zodanig ernstige of fundamentele inbreuk oplevert dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het verweer wordt verworpen.

Vervolgens is de vraag of aan genoemd vormverzuim het rechtsgevolg bewijsuitsluiting dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg.
Voor het antwoord op deze vraag is een aantal factoren van belang, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan bewijsuitsluiting uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en eerst indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.

Het belang van het voorschrift van artikel 29 Sv is erin gelegen dat een verdachte erop moet kunnen vertrouwen dat de politie de waarheid spreekt en hem niet op slinkse wijze tot een bekennende verklaring probeert te verleiden. Misleiding zonder toereikende wettelijke grondslag leidt ertoe dat verdachte is geschonden in zijn rechten op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden).

Weliswaar betreft het gebeurde in dit geval een geringe mate van misleiding, namelijk slechts ten aanzien van de omvang van de weggenomen buit, maar de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden – tijdens verhoren en voorafgaand aan een OVC, met het expliciete doel een verklaring te verkrijgen – vergroten de ernst ervan. Voorts heeft het verzuim nadeel veroorzaakt voor verdachte omdat het heeft geleid tot belastend bewijsmateriaal in het proces-verbaal OVC. Immers, verdachte en zijn broer hebben tijdens de OVC over de fictieve buit gesproken, terwijl zij hier eerder in het politieverhoor geen verklaring over hebben willen afleggen. In zoverre zijn de rechten van verdachte op een eerlijk proces dan ook geschonden, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank moet leiden tot uitsluiting voor het bewijs van de in het proces-verbaal OVC opgenomen verklaringen van de verdachten die rechtstreeks verband houden met het onderwerp van de schending, te weten de fictieve buit.

 

The post Bewust valse informatie verstrek door politie tijdens verhoor appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/bewust-valse-informatie-verstrek-politie-tijdens-verhoor/feed/ 0
Wanneer valse bekentenis? https://politie-verhoor.nl/wanneer-valse-bekentenis/ https://politie-verhoor.nl/wanneer-valse-bekentenis/#respond Wed, 03 May 2017 20:19:34 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=1080 Om een verdachte zover te krijgen dat hij ‘de waarheid’ spreekt, haalt de politie vaak alle trucs uit de kast. Daarbij wordt soms forse druk uitgeoefend. Rechterlijke dwalingen zijn vaak het gevolg van valse bekentenissen van verdachten die niet langer tegen die druk waren opgewassen. Soorten valse bekentenis Mensen bekennen om verschillende redenen vals: Sommigen nemen […]

The post Wanneer valse bekentenis? appeared first on Politie verhoor.

]]>
Om een verdachte zover te krijgen dat hij ‘de waarheid’ spreekt, haalt de politie vaak alle trucs uit de kast. Daarbij wordt soms forse druk uitgeoefend. Rechterlijke dwalingen zijn vaak het gevolg van valse bekentenissen van verdachten die niet langer tegen die druk waren opgewassen.

Soorten valse bekentenis

Mensen bekennen om verschillende redenen vals:

  • Sommigen nemen vrijwillig de schuld op zich, bijvoorbeeld om een ander te beschermen.
  • Of omdat ze in de war zijn of in het nieuws willen komen.
  • Anderen bekennen omdat ze gedwongen worden, bijvoorbeeld omdat de druk van een verhoor wordt ze te veel wordt

Sommige politieagenten gebruiken trucs om iemand te laten bekennen. Ze komen met misleidend bewijs, kleineren je, of ze zijn juist heel meelevend. Verhoren kunnen erg lang duren of gebruikt de politie een sterk drukmiddel, bijvoorbeeld contact met partner of kinderen. Al die omstandigheden bij elkaar kunnen ervoor zorgen dat je uiteindelijk toegeeft.

In feite zijn er dus drie soorten valse bekentenissen:

  1. de vrijwillige bekentenissen, waarbij geen sprake is van externe druk (door bijvoorbeeld politie of de werkelijke daders). Factoren die een rol spelen bij een vrijwillige valse bekentenis gaan onder meer het onvermogen om feiten van fictie te onderscheiden, pathologische drang naar bekendheid, of de wens om de echte dader te helpen en te beschermen.
  2. de gedwongen valse bekentenissen;  de verdachte zegt dan later dat hij onder druk van het politieverhoor probeerde uit te komen of dat hij een einde wilde maken aan het verhoor.
  3. de ingebeelde, geïnternaliseerde valse bekentenissen. Bij een geïnternaliseerde valse bekentenis gaan onschuldige verdachten in de loop van het onderzoek zelf geloven dat zij daadwerkelijk schuldig zijn zonder dat ze aanvankelijk enige herinnering hebben aan het plegen van het ten laste gelegde feit. De onschuldige verdachte gaat steeds meer twijfelen aan het eigen geheugen waardoor hij meer en meer gaat vertrouwen op externe informatie en suggesties. Dit fenomeen wordt ook wel ‘memory distrust syndrome’ genoemd.

Een valse herinnering is snel gemaakt, bewijst de DRM-test (genoemd naar de ontwikkelaars James Deese, Henry Roediger en Kathleen Mcdermott). Daarbij krijgen proefpersonen een lijst woorden voorgelezen. De woorden hebben iets met elkaar te maken. Bijvoorbeeld gaap, kussen, bed, dromen, tukje en snurken. De proefpersonen moeten zoveel mogelijk woorden van de lijst proberen te onthouden. Als ze dan later de vraag krijgen om op te schrijven welke woorden ze gehoord hebben, schrijven veel van hen ook ‘slaap’ op. Doordat de woorden allemaal min of meer met slaap te maken hebben, legt je brein die associatie. Je raakt ervan overtuigd dat je dat woord ook gehoord hebt. En voilà, een valse herinnering.

Hoe valse bekentenis?

De eerste stap naar een valse bekentenis, dat is memory distrust’. ‘Als je ervoor zorgt dat mensen hun eigen geheugen wantrouwen, is het makkelijker om ze iets aan te praten.’ Dat gaat best snel. In een verhoor moet je vaak herinneringen ophalen aan iets wat je een tijdje geleden hebt gedaan. Meestal weet je dat niet meer precies. Helemaal als het een dag als alle anderen was. De politie brengt je aan het twijfelen door iets te zeggen als: ‘Zo kan het niet gebeurd zijn, probeer het nog maar eens.’ Als je twijfelt, dan komen de agenten met hun versie van het verhaal. Ze gaan de gaten in je geheugen invullen en zeggen iets als ‘Stel je eens voor dat je de buurvrouw van het balkon hebt gegooid’. Dan ga je bedenken hoe je dat kunt hebben gedaan.
‘Dat heet imaginatie-inflatie. Als je iemand lang genoeg over een gebeurtenis laat fantaseren, wordt die steeds geloofwaardiger.’ Als de politie zó sterk van je schuld overtuigd is, zou het dan niet waar kunnen zijn?
Langzaam nestelt het verhaal van de politie zich in je geheugen. En dan komen de agenten met hun bewijs: je bent op de dag van moord bij de buurvrouw gezien. Terwijl jij dacht dat je bij je moeder op bezoek ging. Merckelbach: ‘Dan gaat er iets mis in je discrepancy detection. Hoe meer vertrouwen je in je eigen herinnering hebt, hoe gemakkelijker je normaal gesproken de versie van de politie aan de kant kunt zetten. Je ziet immers dat hun verhaal niet klopt. Maar als er plots een getuige is, wordt dat moeilijker.’

Nu hebben ze je. Als je al een deel toegegeven hebt, is het makkelijk de rest ook te bekennen. ‘Dat komt doordat de politie het verslag van een eerder gesprek gebruikt bij het volgende verhoor. Als je na veel twijfel iets toegegeven hebt, staat dat zwart op wit. Daar word je mee geconfronteerd en dan geef je misschien weer een volgend stapje toe,
Na lange en indringende verhoren weet je op enig moment niet meer wat je wel en niet hebt gedaan. Je bent moe, je wil naar huis en je wil dat het gezeur ophoudt. Uiteindelijk zwicht je: je zult het wel gedaan hebben.

Iedereen kan een valse bekentenis afleggen. Hoe vatbaarder je bent voor suggestie, hoe gemakkelijker je bekent, ook wel de onweerstaanbare suggestie genoemd. Forensisch psycholoog Gisli Gudjonsson van King’s College London (VK) ontwikkelde een vragenlijst om die vatbaarheid te testen: de Gudjonsson Suggestibility Scale (GSS).
De test bestaat uit suggestieve vragen over een verhaal dat je te horen krijgt. (‘Sloeg de vrouw de aanvaller met haar hand of handtas?’, terwijl ze helemaal niet geslagen heeft.) Hoe vaker je meegaat met zo’n suggestie, hoe hoger je score. Een normale GSS-score is zo’n zeven punten.
Mensen met een laag IQ zijn vaak makkelijker te beïnvloeden door trucs van de politie. En iemand met een psychische stoornis als schizofrenie kan vaak geen goed onderscheid maken tussen wat hij bedacht en wat hij gedaan heeft. Ook als je veel gedronken hebt, ben je kwetsbaar. De gaten in je geheugen zijn makkelijk te vullen met belastende informatie.

En zo gaat jouw geheugen van nooit naar ooit. Je geheugen is geen goed onderhouden archief waar je even iets in kunt opzoeken. Hoe dikker het dossier, hoe groter de kans dat je iets verkeerd onthoudt.

Valse bekentenis zonder druk

Aan een valse bekentenis hoeft geen druk tijdens het verhoor ten grondslag te liggen. Bij verhoren is er ten eerste namelijk altijd een zekere druk aanwezig; de verdachte zijn in een onzekere situatie gedetineerd en veelal afgesloten van de buitenwereld. Dat veroorzaakt in de regel al druk die nog eens kan worden versterkt door onaangename omstandigheden in de detentie.

Bovendien hoeft een valse bekentenis niet of niet uitsluitend door druk te zijn ontstaan, maar een verdachte kan ook worden verleid tot het afleggen van een valse betekenis (zie: A. Vrij (2002) Het verhopren van verdachten. In: P.J. van Koppen e.a., Het recht van Binnen: Psychologie van het recht p. 699 – 725).
Dat speelt dan weer bij die geïnternaliseerde valse bekentenis waarbij de elementen wantrouwen aan het eigen geheugen, en de door de verbalisanten gepresenteerde zekerheid dat de verdachte de dader is, een grote rol kunnen spelen. Dat de verdachte de dader is wordt dan met een zodanige zekerheid gepresenteerd door de verbalisanten, waarbij wordt voorgedaan dat de verdachte het zich alleen nog even niet kan herinneren, maar hem wordt de gelegenheid geboden te raden totdat hij het –volgens de verbalisanten- ‘juiste’ antwoord heeft gegeven (zie ook P.J. van Koppen (1998) Bekkennen als bewijs: Bedenkingen bij het verhoor van de verdachte, Justitiele Verkenningen, 24 (4), p. 61 – 73.

De hiervoor genoemde factoren kunnen aanwijzingen vormen dat er sprake is van een valse bekentenis. Daarnaast dient ook te worden gekeken naar de persoon van de verdachte. Uit onderzoek van Gisli Gudjonsson blijkt dat valse bekenners vaak bepaalde persoonskenmerken hebben zoals suggestibiliteit en inschikkelijkheid. Suggestibiliteit wil zeggen dat men de neiging heeft om informatie van anderen in de eigen herinnering op te slaan. Een voorbeeld hiervan is dat wanneer aan een onschuldige verdachte bedrieglijk wordt gesuggereerd dat getuigen hem of haar ten tijde van de misdaad hebben opgemerkt in de omgeving van de plaats delict. Personen die hiervoor opengaan gaan zich dan (op enig moment) herinneren alsof zij daadwerkelijk daar ter plaatse in de buurt zijn geweest, terwijl dat in feite niet zo is. Anders dan bij suggestibiliteit, waar de persoon dus geloofd in hetgeen wat wordt gesuggereerd, verwijst inschikkelijkheid naar de neiging om naar autoriteiten op te kijken, hun richtlijnen op te volgen en conflicten te vermijden. Uit het onderzoek van Gisli Gudjonsson blijkt dat inschikkelijkheid een belangrijkere factor is voor het afleggen van een valselijk bekentenis dan suggestibiliteit. Dat is ook logisch omdat valse bekentenissen worden veroorzaakt door vele factoren zoals de druk van de verhoren of de beperking van de vrijheid, terwijl suggestibiliteit daarin tegen alleen optreedt als mensen onzeker zijn over het eigen geheugen of snel van opvatting veranderen.

Valse bekentenis herkennen?

Hoe onderscheid je een valse verklaring van een echte? Bij de vraag of een bekentenis naar waarheid is afgelegd, dient aandacht te worden besteed aan de volgende drie aspecten:

1. het verhoor en de omstandigheden rondom het verhoor;
2. de mogelijke redenen van de verdachte om een valse bekentenis af te leggen;
3. de persoonlijkheid van de verdachte.

Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een verklaring kan vervolgens nog een vierde element hieraan worden toegevoegd, namelijk of de verdachte daderkennis heeft.

Geen van de vier elementen kan direct tot een oordeel leiden over de juistheid of valsheid van een bekentenis. Alle vier de aspecten moeten in samenhang worden bezien.

De politie probeert een valse bekentenis met name te herkennen door te vragen naar daderkennis. Dat zijn details over het misdrijf die alleen de dader kan weten. Als het bekend is dat het slachtoffer gewurgd is, weet alleen de dader dat een zijden sjaaltje uit de ladenkast is gebruikt. Maar die methode is niet waterdicht. Wie bekent om een ander te beschermen, kan de echte dader naar de details gevraagd hebben. En soms lijkt een verdachte wel veel te weten, maar is door de verhoorders (onbewust) informatie gelekt. Om later te achterhalen wie als eerste bepaalde informatie gaf, moet je alle verhoren opnemen en uitschrijven. Dat is veel werk. Wat ook kan: kijken of eventuele fouten van de politie ook in de verklaring van een verdachte staan. Als dat zo is, heeft de politie waarschijnlijk suggestief verhoord. Bij Ina Post, de van moord verdachte bejaarden­verzorgster, dacht de politie dat ze een boekje van het slachtoffer gestolen had. Dat bekende Post ook. Daderkennis, dacht de politie. Maar het boekje was helemaal niet gestolen. Dat had de politie Post aangepraat.

Valse bekentenis voorkomen

Als je eenmaal bekend hebt, is het moeilijk om dat herroepen te krijgen. Hoe voorkom je dat je bezwijkt onder de druk? ‘ Als belangrijkste tips kan ik u geven:

  1. Zeg niks zonder een advocaat die bij het politieverhoor aanwezig is. Mensen denken al snel: ik ben onschuldig, dus mij kan niks overkomen. Toch wel dus. Als je hoofdverdachte bent, gaat het hele onderzoek die kant op. En heb je eenmaal bekend, dan wordt een latere ontkenning niet meer geloofd.
  2. Sta erop dat het verhoor niet te lang duurt. Het kost veel energie om steeds weer uit te leggen dat je het écht niet gedaan hebt. En wie moe is, geeft eerder toe.
  3. Lees ook kritisch het verslag van het verhoor. Als er eenmaal een fout in zit, is dat bijna niet meer recht te zetten. Kijk dus goed of daar wel echt staat wat je gezegd hebt.

Valse bekentenis afgelegd?

Heeft u zelf ook een valse bekentenis afgelegd? Dan is het belangrijk dat u direct actie onderneemt om deze verklaring terug te draaien. Neem contact op met een van onze gespecialiseerde advocaten en laat u bijstaan. De advocaat kan samen met een ervaren rechtspsycholoog, zoals Harald Merkelbach, Melanie Sauerland, of Peter van Koppen, de verklaring onderzoeken en hiertegen verweer voeren, dit alles om een uiteindelijke veroordeling te voorkomen.

Meer informatie valse bekentenis

Meer informatie over valse bekentenissen vindt u hier:

  • Harald Merckelbach, Intuïties maken meer kapot dan je lief is (2017), Uitgeverij Prometheus: over valse bekentenissen en valse ontkenningen.
  • Meer informatie over de geinternaliseerde valse bekentenis valt te lezen in het Advocatenblad, 85 (14), p. 10-13; R. Horselenberg & T. Smeets (2005) Valse bekentenissen: Na de zaak-Nienke; en P.J. van Koppen e.a., Reizen met mijn rechter: Psychologie van het recht (p. 765 – 784).

Bron; Geef maar toe (Quest 2017) 

Zie ook:

The post Wanneer valse bekentenis? appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/wanneer-valse-bekentenis/feed/ 0
Vrijspraak na intrekken bekentenis in moordzaak https://politie-verhoor.nl/vrijspraak-intrekken-bekentenis-moordzaak/ https://politie-verhoor.nl/vrijspraak-intrekken-bekentenis-moordzaak/#respond Sun, 23 Oct 2016 22:13:58 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=1023 Een bekentenis intrekken in een moordzaak en dan door de rechtbank worden vrijgesproken. Het is mogelijk, zo blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Middelburg, 4 november 2011, ECLI:NL:RBMID:2011:BU3372. 4.1 Het standpunt van de officier van justitie Over de feiten De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit […]

The post Vrijspraak na intrekken bekentenis in moordzaak appeared first on Politie verhoor.

]]>
Een bekentenis intrekken in een moordzaak en dan door de rechtbank worden vrijgesproken. Het is mogelijk, zo blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Middelburg, 4 november 2011, ECLI:NL:RBMID:2011:BU3372.

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

Over de feiten

De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Hij heeft daartoe gewezen op de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd op 2, 3 en 14 december 2010, waarin zij heeft verklaard de handelingen te hebben verricht zoals omschreven in de tenlastelegging. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat zij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Zij heeft dit volgens hen gedaan door hem te wurgen, nadat hij haar onzedelijk had betast. Verdachte heeft haar verklaring op verschillende manieren en momenten herhaald: in haar dagboek, in brieven aan [partner verdachte], in gedichten en tijdens telefoongesprekken vanuit de penitentiaire inrichting. Nadat aan verdachte de definitieve dagvaarding is betekend, draaide haar proceshouding om en heeft zij ter terechtzitting van 16 februari 2011 haar bekentenis ingetrokken.

Pressieverbod

Ten aanzien van het verweer betreffende het gestelde handelen in strijd met het pressieverbod het volgende. Niet aannemelijk is geworden dat hiervan sprake was. Achter de verhoren zit een heel team en een tactiek. De verbalisanten hebben in het door de verdediging aangehaalde deel van een van de verhoren tien minuten op verdachte ingepraat. Ze heeft haar verklaring steeds herhaald en aangevuld. Verdachte heeft het verhaal over wat er was gebeurd in één woordenstroom verteld. Als al zou worden aangenomen dat sprake was van ongeoorloofde pressie op die momenten, dan kan een dergelijke druk of sturing op die momenten niet zover doorwerken dat verdachte ook in de weken daarna haar bekentenis blijft herhalen tijdens opvolgende verhoren.

Daarbij komt dat als de verdachte de druk niet als zodanig heeft ervaren, er ook niet kan worden gesproken van overtreding van het pressieverbod, omdat die pressie nu eenmaal in het teken moet hebben gestaan van het willen verkrijgen van een verklaring die in vrijheid waarschijnlijk niet zou zijn afgelegd. Gelet op wat verdachte zelf heeft opgemerkt over de wijze waarop zij werd verhoord, kan maar moeilijk worden volgehouden dat sprake is geweest van een situatie waarbij bewust psychische druk is opgebouwd door de politie, die ook als zodanig is ervaren door verdachte. Integendeel: verdachte verklaart meerdere malen dat zij een goed contact had met de verhorende rechercheurs, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij hen een kerstkaart heeft gestuurd.

Voor bewijsuitsluiting is dan ook geen grond.

Wettige bewijsmiddelen en overtuiging

De verklaring van [partner verdachte] en de bevindingen van de politie en de forensische opsporing, met name het rapport van de patholoog, kunnen naast de verklaringen van verdachte, [getuige 1] en [getuige 2], als wettige bewijsmiddelen aangemerkt worden.

Uit de verklaring van verdachte volgt dat sprake was van een kort moment van kalm beraad en rustig overleg, zodat de feiten kunnen worden gekwalificeerd als moord.

Naast het wettig bewijs heeft de officier van justitie ook de overtuiging dat verdachte het slachtoffer heeft vermoord. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat geen andere personen op de plaats delict aanwezig zijn geweest dan verdachte en [partner verdachte]. Nu verdachte uiteindelijk heeft verklaard dat zij niet de dader is, zouden drie alternatieve scenario’s kunnen worden bedacht. Deze scenario’s dienen voldoende aannemelijk te zijn. Het gaat om de volgende scenario’s:

1) het slachtoffer is overleden aan een overdosis drugs. Dit is niet aannemelijk omdat hij op de bewuste avond nog meerdere malen heeft gebeld en met zijn scooter naar de woning van verdachte en [partner verdachte] is gereden. Tevens heeft hij nog gesproken met verdachte, ook tijdens de aanval door verdachte, en heeft hij zich verweerd. Het slachtoffer heeft niet kort voordat hij bij verdachte aankwam, excessief drugs gebruikt. Hij had niet voldoende drugs bij zich om een overdosis te kunnen nemen; hij had slechts 3 gram bij zich. Het zal zo geweest kunnen zijn dat de hartslag en daarmee de zuurstofvraag van het hart van het slachtoffer beïnvloed is door het gebruik van cocaïne. Als in zo’n situatie dan opeens de zuurstoftoevoer geheel wordt afgesneden, dan zal het hart er veel sneller mee stoppen. De directe doodsoorzaak is dan de verwurging door verdachte. Als het slachtoffer zou zijn overleden aan een overdosis, dan was zijn hart er al mee gestopt en was geen sprake geweest van stuwing in zijn aderen. Dan waren de adertjes in zijn gehoorgangen niet meer gesprongen. Dit scenario kan dan ook worden verworpen.

2) Verdachte en [partner verdachte] hebben het feit samen gepleegd en verdachte neemt de schuld op zich. De verklaringen van verdachte, in onderlinge samenhang bezien met wat zij heeft opgeschreven, geven echter een ander beeld. De ‘opoffering’ waarover zij in haar dagboek spreekt, ziet op het feit dat zij haar eigen vrijheid en daarmee dus ook hun gezamenlijke toekomstplannen opgeeft voor de waarheid. Hun afspraak om beiden niets te zeggen, ging schuiven toen bleek dat [partner verdachte] de meest voor de hand liggende dader zou zijn. De manier waarop de moord is gepleegd, past beter bij het scenario met verdachte als dader dan met [partner verdachte] als dader. Gezien zijn karakter en de manier waarop hij in het verleden uiting heeft gegeven aan zijn frustratie en boosheid zou [partner verdachte] niet hebben gekozen voor verwurging met een usb-kabel. Daarbij, gezien het postuur en de fysieke kracht van [partner verdachte], zou hij daarbij veel meer kracht hebben gebruikt, wat dan terug te zien zou zijn geweest bij de sectie.

3) [partner verdachte] heeft het slachtoffer vermoord en verdachte neemt de schuld op zich. Bij de verhoren bij de rechter-commissaris blijft echter bijna niets meer over van de getuigenverklaringen die in eerste instantie belastend leken voor [partner verdachte]. De bron van alle ruis is steeds getuige [getuige 4], zo blijkt uit de verklaringen van getuige [getuige 3], de moeder van [partner verdachte], en van getuige [getuige 6], de moeder van [getuige 4]. Getuige [getuige 5] (hierna: getuige [getuige 5]) heeft alles van horen zeggen en heeft daarvan zijn eigen verhaal gemaakt. Deze getuigen zijn onbetrouwbaar.

Op grond van dezelfde overwegingen als bij scenario 2 genoemd, is het zeer onwaarschijnlijk dat [partner verdachte] de dader is. De verklaringen van verdachte geven ook aan waarom tegen anderen is gezegd dat hij het had gedaan. [partner verdachte] wilde namelijk wel iets vertellen tegen anderen en liet daar verdachte op haar verzoek buiten.

De officier van justitie concludeert dat niemand anders dan verdachte dit misdrijf heeft gepleegd.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit voor alle tenlastegelegde feiten.

Doodsoorzaak

Aan de hand van hetgeen in het pathologisch rapport is opgenomen en van hetgeen de patholoog en de toxicoloog ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, is niet vast te stellen waardoor het slachtoffer is overleden, door strangulatie of door een overdosis.

Voor wat betreft het drugsgebruik door het slachtoffer: het is goed mogelijk dat hij op de bank bij verdachte of bij de voordeur van de woning van verdachte nog drugs heeft gebruikt. Zoals ook blijkt uit verschillende getuigenverklaringen gebruikte het slachtoffer veel drugs – waardoor hij soms stopte met ademhalen – , gebruikte hij verschillende verdovende middelen door elkaar, en zag hij er de laatste maanden slecht uit. Het causaal verband tussen de tenlastegelegde handelingen van verdachte en de dood van het slachtoffer is niet duidelijk.

Pressieverbod

De verhorende verbalisanten hebben zich schuldig gemaakt aan een sympathiserende vorm van pressie. Er is op tal van manieren een gemoedelijke sfeer gecreëerd, waarin verdachte is verleid tot het afleggen van een bekennende verklaring. Er is steeds op haar ingepraat, in het zevende verhoor zelfs dertien minuten aaneengesloten. Ook tijdens pauzes is op haar ingepraat. Verdachte is dusdanig gevoed met informatie en gestuurd richting een verklaring dat zij op enig moment belang zag bij het afleggen van een verklaring conform het verhaal dat de verbalisanten haar steeds hebben voorgehouden.

Dergelijk handelen in strijd met artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering dient op basis van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te worden gesanctioneerd met bewijsuitsluiting van de verklaringen die verdachte heeft afgelegd op 2, 3 en 14 december 2010.

Betrouwbaarheid van de bekennende verklaring van verdachte

De bekentenis van verdachte is onbetrouwbaar. De bevindingen van het technisch onderzoek sluiten niet aan bij deze bekentenis. Zo zijn er geen voorwerpen aangetroffen die in verband konden worden gebracht met de mogelijke oorzaak van het mechanisch geweld op de hals van het slachtoffer, de plaats en het drukverloop van het bloedbeeld op de stoffen bank komen niet overeen met de verklaring van verdachte, ditzelfde geldt voor de ligging van het slachtoffer op zijn rechterzijde, er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een gevecht of worsteling terwijl daarvan volgens verdachte wel sprake is geweest, en er is geen DNA van verdachte aangetroffen op het slachtoffer of enig voorwerp dat te relateren is aan het delict. Dit laatste is opmerkelijk gezien de verklaring van verdachte dat het slachtoffer zich in het begin wel heeft verzet. Verder zijn op de foto’s van de hals van het slachtoffer geen kruislingse strepen te zien, welke strepen zouden passen bij de verklaring van verdachte dat zij het koord dat zij om de hals van het slachtoffer heeft gedaan, kruislings heeft gehouden.

Overige bewijsmiddelen

Ten aanzien van de overige bewijsmiddelen geldt het volgende. Het bewijs begint in de tijd bij taps en verklaringen van personen uit de directe omgeving van [partner verdachte]. Hij heeft tegen zijn ex-vriendin vrijwel direct na die bewuste dag verteld dat hij iemand had omgelegd. De ex-vriendin spreekt hier over met anderen, waaronder de moeder van [partner verdachte]. Tegen zijn moeder vertelt hij later dat hij inderdaad iemand heeft omgelegd, maar dat hij dit heeft gedaan omdat die persoon verdachte wilde aanranden. De verdediging wijst in dit kader op de verklaringen van getuigen [getuige 7], [getuige 6], [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 5]. Pas later komt het verhaal dat verdachte het slachtoffer heeft vermoord. Zij is dan al een aantal weken met [partner verdachte] op de vlucht. Zij vertellen het verhaal tegen verschillende getuigen. Deze getuigen geloven het verhaal niet. Bovendien klopt het verhaal niet met haar latere bekentenis en met de onderzoeksbevindingen. Zo heeft verdachte aan getuige [getuige 1] verteld dat zij het slachtoffer met haar handen heeft gewurgd, terwijl uit de bevindingen van het onderzoek en de verklaring van verdachte volgt dat zij het slachtoffer met een usb-kabel zou hebben gewurgd.

Daarbij komt dat verdachte een duidelijk motief had om de schuld op zich te nemen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat drugs en [partner verdachte] het belangrijkst waren voor verdachte. [partner verdachte] had nog enkele jaren celstraf openstaan en verdachte was bang dat zij hem jaren niet zou zien als zij zich zouden aangeven. Verdachte zou, met haar misbruikachtergrond, voor dit delict hooguit één of twee jaar cel krijgen.

Getuige [getuige 5] heeft op 5 juli 2011 bij de rechter-commissaris verklaard dat [partner verdachte] hem een week voor dat verhoor bij de rechter-commissaris heeft gebeld en dat [partner verdachte] hem toen heeft gezegd dat zijn vriendin de schuld op zich had genomen. Ook uit de dagboeken en brieven aan [partner verdachte], die in verdachtes cel in beslag zijn genomen, komt het beeld naar voren dat verdachte de schuld op zich heeft genomen om [partner verdachte] te ontlasten. Verder heeft niemand de verklaring van verdachte dat [partner verdachte] niet in de woning was op het moment dat het slachtoffer bij hun woning kwam, kunnen bevestigen. Er is geen enkel objectief/technisch bewijs dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft aangeraakt.

Nadat [partner verdachte] is vrijgekomen, heeft hij verschillende getuigen gemanipuleerd. Zo verklaren getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 3] bij de rechter-commissaris na zijn vrijlating veel terughoudender dan zij eerder deden. Dat, terwijl de tapgesprekken die zij voerden, duidelijk zijn.

Conclusies

Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde wegens onvoldoende wettig bewijs, na diskwalificatie van haar bekentenis. Ook kan op basis van de rapporten van de patholoog en de toxicoloog niet met zekerheid gesteld worden of het slachtoffer (mede) door toedoen van verdachte om het leven is gekomen.

Deze argumenten dienen eveneens te leiden tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde en voor de meer en meest subsidiair tenlastegelegde feiten is evenmin wettig en overtuigend bewijs. Het verzoek is verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Feiten

Het volgende kan worden vastgesteld of is voldoende aannemelijk geworden.

Verdachte en [partner verdachte] hadden een relatie en waren woonachtig op het adres Dortsmansstraat 3 te Vlissingen. Zij waren gebruikers van heroïne en cocaïne. Zij kochten deze drugs van – onder meer – het slachtoffer. In de avond van 7 oktober 2010 is verschillende malen telefonisch contact geweest tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat zij contact zocht met het slachtoffer om drugs van hem te kopen. Het slachtoffer zou de drugs die avond komen brengen. Hij is die avond naar de woning van verdachte en [partner verdachte] gegaan. Het slachtoffer gebruikte eveneens harddrugs, ook die dag. Gelet op de verklaring van getuige [getuige 8], de analyse van het telefoonverkeer van het slachtoffer en het verslag betreffende een niet-natuurlijke dood van 15 oktober 2010, gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer in de avond van 7 oktober 2010, althans in de nacht van 7 op 8 oktober 2010 is overleden. Het slachtoffer is op 11 oktober 2010 levenloos in de woning van verdachte en [partner verdachte] gevonden. Hij had letsel aan de hals. Het betrof diverse bloeduitstortingen die bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig, mechanisch, samendrukkend geweld op de hals, al dan niet in combinatie met omsnoerend geweld op de hals. Verdachte en [partner verdachte] zijn op 5 november 2010 samen in Eindhoven aangehouden.

Pressieverbod/uitsluiting van bewijs

Verdachte is diverse malen verhoord. In het zevende verhoor legt zij voor het eerst een bekentenis af. Deze herhaalt ze in het achtste verhoor, dat een dag later volgt, en in het negende verhoor, twaalf dagen later. De rechtbank stelt vast dat de verdenking ziet op een zeer ernstig feit, te weten een levensdelict. In een dergelijk geval is een indringende ondervraging toegestaan. Als illustratie van de gestelde sympathiserende vorm van pressie is ter terechtzitting een fragment van dertien minuten van het zevende verhoor getoond. Aannemelijk is dat door het onderzoeksteam is gekozen voor een bepaalde benadering van verdachte. Dit heeft geleid tot verschillende, soms langdurige verhoren waarin verdachte indringend is ondervraagd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de genoemde dertien minuten in het zevende verhoor niet los worden gezien van het geheel van de verhoren. In deze wijze van benadering en gelet op de inhoud en het verloop van de bij verdachte afgenomen verhoren ziet de rechtbank, mede gezien het belang van waarheidsvinding met betrekking tot het ernstige feit waarvan de verdenking bestond, geen grond voor de conclusie dat verdachte tegen haar wil is gedwongen een verklaring af te leggen zoals zij heeft gedaan. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is geweest van ongeoorloofde verhoormethoden. Daarbij komt dat de verbalisanten in de verhoren na het zevende verhoor verschillende malen uitspreken dat zij een ‘onderbuikgevoel’ hebben dat de verklaring van verdachte mogelijk niet klopt. Zij bevragen verdachte hier ook op en benoemen hierbij specifieke onderdelen van haar verklaring. Verdachte blijft dan bij haar bekentenis.

De conclusie is dat geen sprake is geweest van schending van artikel 29 Wetboek van Strafvordering. Het verweer wordt verworpen.

Wettig en overtuigend bewijs

Wettig bewijs

Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier voldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van de onder het primair tenlastegelegde feit vermelde feitelijke handelingen te kunnen komen, te weten de bekennende verklaringen van verdachte op 2, 3 en 14 december 2010, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], in combinatie met de bevindingen van de patholoog.

Overtuiging

De rechtbank overweegt over de geloofwaardigheid van de aanvankelijke bekentenis van verdachte het volgende.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 februari 2011 haar bekentenis ingetrokken. Verder is, gekeken naar de bewijsmiddelen in chronologisch verloop, het volgende van betekenis.

Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op 11 oktober 2010, dat wil zeggen: enkele dagen nadat het slachtoffer was overleden, [partner verdachte] telefonisch heeft gesproken en dat hij haar vertelde dat hij iemand had omgelegd. Hij huilde daarbij een beetje, volgens [getuige 4]. Ook getuige [getuige 3], de moeder van [partner verdachte], spreekt in telefoongesprekken met anderen over haar zoon, die iemand z’n strot had dichtgeknepen. Zij heeft verklaard dat zij deze informatie voor het eerst hoorde van getuige [getuige 4]. Verder heeft getuige [getuige 5] op 17 november 2010 bij de politie verklaard dat [partner verdachte], toen deze na het weekend van 9 en 10 oktober 2010 voor de tweede maal bij hem langskwam, tegen hem heeft gezegd dat hij, [partner verdachte], iemand had afgemaakt in zijn huis in Zeeland. De getuigen [getuige 4] en [getuige 5] verklaren derhalve dat zij relatief kort na het gepleegde feit van [partner verdachte] hebben gehoord dat hij het slachtoffer van het leven heeft beroofd.

In de bekennende verklaringen van verdachte heeft zij gezegd dat [partner verdachte] op de avond van 7 oktober 2010, toen het slachtoffer drugs kwam afleveren, niet thuis was omdat hij naar een coffeeshop was gegaan om drugs te kopen. De rechtbank stelt vast dat verdachte de enige is die daarover verklaart en dat het dossier overigens geen bewijs bevat dat deze verklaring ondersteunt. Een coffeeshopmedewerker is als getuige gehoord maar ook die heeft de aanwezigheid van [partner verdachte] op de bewuste avond in de coffeeshop niet bevestigd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat [partner verdachte] voor de avond van 7 oktober 2010 geen sluitend alibi heeft. Het is dan ook niet uit te sluiten dat [partner verdachte] in de woning was toen het slachtoffer daar arriveerde.

Ter beoordeling is vervolgens of verdachte een motief kan hebben gehad om vrijwillig een valse bekentenis af te leggen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Uit de dagboeken en de brieven aan [partner verdachte] die verdachte in detentie schreef, komt namelijk naar voren dat zij zeer veel liefde voelde voor [partner verdachte] en dat zij erg bang was dat ze hem kwijt zou raken. Verdachte verkeerde kennelijk in de veronderstelling dat [partner verdachte] nog enkele jaren celstraf open had staan en dat zij, als zij zouden worden opgepakt, dan jaren gescheiden van elkaar zouden moeten leven. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat voor verdachte maar twee dingen belangrijk waren, namelijk drugs en [partner verdachte], en dat verdachte bang was dat [partner verdachte] voor lange tijd de cel in zou gaan als ze zouden worden opgepakt.

Het is aannemelijk dat verdachte en [partner verdachte] de periode van 7 oktober 2010 tot 5 november 2010 (datum aanhouding) met elkaar hebben doorgebracht. De rechtbank acht ook aannemelijk dat zij in die periode hebben nagedacht over de zaak en het is, gegeven de bij verdachte bestaande veronderstelling dat [partner verdachte] in ieder geval nog een relevante periode aan gevangenisstraf moest uitzitten, voorstelbaar dat zij samen een scenario hebben bedacht waarin zij na een eventuele arrestatie zouden verklaren zoals verdachte op 2, 3 en 14 december 2010 heeft gedaan, om op die wijze zo kort mogelijk van elkaar gescheiden te hoeven zijn. [partner verdachte] zou dan vrijuit gaan en verdachte, zo lijkt haar kennelijke inschatting dan te zijn geweest, zou slechts een korte gevangenisstraf opgelegd krijgen, omdat zij volgens haar uit zelfverdediging had gehandeld. Het slachtoffer had haar in dat scenario immers aangerand. Uit de dagboeken en brieven van verdachte blijkt ook dat verdachte zich voorstelde dat [partner verdachte] in vrijheid alles op orde zou maken voor het moment dat zij haar straf zou hebben uitgezeten en dat zij dan samen verder zouden leven.

Het voorgaande leidt er toe dat bij de rechtbank serieuze twijfel ontstaat of verdachte tijdens de verhoren op 2, 3 en 14 december 2010 naar waarheid heeft verklaard. Daarmee komt de mogelijkheid dat [partner verdachte] het geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend nadrukkelijker in beeld. In dat verband is het volgende nog van betekenis.

De resultaten van het technisch onderzoek, het vergelijkend DNA-onderzoek en de bevindingen van de patholoog zijn niet exclusief ondersteunend aan het scenario dat verdachte de dader is geweest en sluiten het scenario met [partner verdachte] als dader niet uit.

Verder kunnen verschillende passages in het dagboek van verdachte (pagina’s 509, 519 en 522), in een brief aan [partner verdachte] van 3 december 2010 (pagina’s 579 en 590) en in een gedicht (pagina 458) ondersteunend zijn voor zowel het scenario dat verdachte de dader is, als ook voor het scenario dat [partner verdachte] de dader is, en tevens voor het scenario dat zij beiden de hand hebben gehad in de dood van het slachtoffer. Deze passages sluiten evenmin één van deze scenario’s uit.

Voorts is van betekenis dat de bekentenis van verdachte niet door [partner verdachte] is bevestigd.

De rechtbank overweegt tenslotte dat het feit dat verdachte gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen zich de bewuste avond zou hebben afgespeeld, niet noodzakelijkerwijs iets zegt over de waarschijnlijkheid van haar daderschap. Het is ook mogelijk dat zij getuige is geweest van hetgeen zich heeft afgespeeld en dan is goed verklaarbaar waarom zij uitgebreid over details heeft kunnen verklaren. Voorts zij op dit punt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen over de uitgebreide mogelijkheid tot overleg tussen verdachte en [partner verdachte] in de periode tussen 7 oktober 2010 en hun aanhouding op 5 november 2010.

Gelet op het voorgaande bestaat bij de rechtbank aanzienlijke twijfel of verdachte de tenlastegelegde feitelijke handelingen heeft verricht. Het beschikbare bewijsmateriaal biedt een voldoende en reële basis voor een scenario waarin [partner verdachte] het geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten om dat scenario uit te sluiten. De enkele mogelijkheid dat verdachte het feit heeft gepleegd, is onvoldoende voor de vereiste overtuiging. Nu de rechtbank, ondanks het wettig bewijs, niet de overtuiging heeft dat verdachte de dader is geweest van de in de tenlastelegging opgenomen feitelijke handelingen, moet zij worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

De rechtbank:

Vrijspraak

– spreekt verdachte vrij van het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde feit;

The post Vrijspraak na intrekken bekentenis in moordzaak appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/vrijspraak-intrekken-bekentenis-moordzaak/feed/ 0
Artikelen advocaat bij politieverhoor https://politie-verhoor.nl/artikelen-advocaat-bij-politieverhoor/ https://politie-verhoor.nl/artikelen-advocaat-bij-politieverhoor/#respond Tue, 30 Aug 2016 13:50:27 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=1010 Advocaat en politieverhoor; interactie tussen verhoorders, advocaat en verdachte Advocaat bij politieverhoor;Invloed van voorafgaande consultatie en aanwezigheid van raadslieden op organisatie en wijze van verhoren en proceshouding van verdachten Scriptie advocaat bij politieverhoor Een onderzoek naar het verminderen en voorkomen van onder druk afgelegde verklaringen en daaruit volgende rechterlijke dwalingen door de aanwezigheid van een raadsman bij […]

The post Artikelen advocaat bij politieverhoor appeared first on Politie verhoor.

]]>
Advocaat en politieverhoor; interactie tussen verhoorders, advocaat en verdachte

Advocaat bij politieverhoor;Invloed van voorafgaande consultatie en aanwezigheid van raadslieden op organisatie en wijze van verhoren en proceshouding van verdachten

Scriptie advocaat bij politieverhoor
Een onderzoek naar het verminderen en voorkomen van onder druk afgelegde verklaringen en daaruit volgende rechterlijke dwalingen door de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor.’

 

The post Artikelen advocaat bij politieverhoor appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/artikelen-advocaat-bij-politieverhoor/feed/ 0
Bij ieder verhoor moet politie verdachte wijzen op diens zwijgrecht https://politie-verhoor.nl/ieder-verhoor-moet-politie-verdachte-wijzen-op-diens-zwijgrecht/ https://politie-verhoor.nl/ieder-verhoor-moet-politie-verdachte-wijzen-op-diens-zwijgrecht/#respond Sun, 31 Jul 2016 21:31:03 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=975 Bij aanvang van ieder nieuw verhoor dient de politie de verdachte te wijzen op diens zwijgrecht. Gebeurt dat niet, dan kan dat leiden tot bewijsuitsluiting omdat dit een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Dit zien we bijvoorbeeld in een uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 18 augustus 2009, LJN: BJ5460. Verdachte niet steeds gewezen op zwijgrecht In het […]

The post Bij ieder verhoor moet politie verdachte wijzen op diens zwijgrecht appeared first on Politie verhoor.

]]>
Bij aanvang van ieder nieuw verhoor dient de politie de verdachte te wijzen op diens zwijgrecht. Gebeurt dat niet, dan kan dat leiden tot bewijsuitsluiting omdat dit een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Dit zien we bijvoorbeeld in een uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 18 augustus 2009, LJN: BJ5460.

Verdachte niet steeds gewezen op zwijgrecht

In het strafdossier zijn opgenomen vier processen-verbaal van vier verhoren van de verdachte. Elk proces-verbaal begint met de vaststelling dat verdachte de cautie wordt gegegeven.
Uit het viertal bij de behandeling in hoger beroep alsnog aan het dossier toegevoegde verbatim verslagen van die verhoren van verdachte blijkt, met uitzondering van het eerste verhoor, niet van die in de processen-verbaal vermelde cauties. Voorts heeft verbalisant [verbalisant], die bedoelde verhoren heeft afgenomen, ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaard dat hij niet met zekerheid kan verklaren dat hij verdachte voorafgaand aan de drie laatste verhoren de cautie heeft medegedeeld.

Onherstelbaar vormverzuim

Onder deze omstandigheden houdt het hof het er voor dat de cautie bij de laatste drie verhoren van verdachte niet is gegeven, hetgeen een vormverzuim oplevert dat niet meer kan worden hersteld, als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof oordeelt vervolgens dat het bepaalde van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, welk artikel een uitwerking is van het zogenaamde nemo tenetur-beginsel, uit welk beginsel het recht van de verdachte om te zwijgen voortvloeit, een principieel uitgangspunt voor een verdachte inhoudt en dat schending van dit beginsel een ernstig verzuim oplevert.

Het hof stelt tevens vast dat de inhoud van de processen-verbaal van de verhoren van verdachte, zoals die zich in het dossier bevinden, en de verbatim verslagen van die verhoren op essentiële punten niet met elkaar overeenkomen. In het bijzonder stelt het hof vast dat de processen-verbaal geen recht doen aan door de verdachte tijdens de verhoren onder woorden gebrachte nuanceringen, terwijl die nuanceringen in dit geval van essentieel belang zijn voor de waarheidsvinding.

Consequentie: uitsluiting van het bewijs

Het hof zal gelet op bovenstaande de processen-verbaal van de verhoren van verdachte uitsluiten van het bewijs.

Vrijspraak

Wat zich overigens in het dossier bevindt, levert naar het oordeel het hof onvoldoende steunbewijs op voor de aangifte van [benadeelde], zodat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.

The post Bij ieder verhoor moet politie verdachte wijzen op diens zwijgrecht appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/ieder-verhoor-moet-politie-verdachte-wijzen-op-diens-zwijgrecht/feed/ 0
Bewijsuitsluiting verklaring verdachte indien politie verhoor begint omdat advocaat te laat was https://politie-verhoor.nl/bewijsuitsluiting-verklaring-verdachte-indien-politie-verhoor-begint-omdat-advocaat-te-laat-was/ https://politie-verhoor.nl/bewijsuitsluiting-verklaring-verdachte-indien-politie-verhoor-begint-omdat-advocaat-te-laat-was/#respond Mon, 06 Jun 2016 20:31:47 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=958 Indien de advocaat te laat is voor het verlenen van consultatiebijstand, betekent dit nog niet dat de politie gewoonweg met het verhoor kan starten, zonder dat de verdachte gebruik heeft kunnen maken van zijn consultatierecht. Het niet tijdig verschijnen van de advocaat doet geen afbreuk aan recht om advocaat voor het verhoor te consulteren. Er zijn twee uitspraken die […]

The post Bewijsuitsluiting verklaring verdachte indien politie verhoor begint omdat advocaat te laat was appeared first on Politie verhoor.

]]>
Indien de advocaat te laat is voor het verlenen van consultatiebijstand, betekent dit nog niet dat de politie gewoonweg met het verhoor kan starten, zonder dat de verdachte gebruik heeft kunnen maken van zijn consultatierecht. Het niet tijdig verschijnen van de advocaat doet geen afbreuk aan recht om advocaat voor het verhoor te consulteren. Er zijn twee uitspraken die deze lijn ondersteunen.

Bewijsuitsluiting verklaring omdat verdachte geen advocaat heeft gesproken

Gerechtshof Den Haag, 18 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4352
Raadsman meldt zich (om onbekende redenen) niet binnen de tussen politie en balie in het ressort Den Haag in de piketregeling afgesproken termijn op het politiebureau. De politie begint het verhoor van de verdachte die wel tevoren een raadsman wilde consulteren. Nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden die zulks zouden kunnen rechtvaardigen dient de niet-honorering van het consultatierecht tot bewijsuitsluiting te leiden.

Bewijsuitsluiting verklaring verdachte vanwege niet krijgen van consultatiebijstand

Gerechtshof Den Haag, 8 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2905
Op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof uit van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding d.d. 22 april 2011 (pagina 8 e.v. van het doorgenummerde strafdossier) is de piketcentrale die dag om 16.58 uur ingelicht over de wens van de verdachte voor zijn verhoor een toegewezen raadsman te willen consulteren. Uit de uitdraai van het verzend controle rapport naar aanleiding van de verstuurde fax van het bij het proces-verbaal aanhouding gevoegde Meldingsformulier consultatiebijstand betreffende de verdachte volgt dat de fax om 16:48 is verzonden.

Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 22 april 2011 blijkt dat de verdachte vervolgens om 19.20 uur is gehoord zonder gebruik te hebben kunnen maken van zijn consultatierecht.

Niet is gebleken dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn consultatierecht.

Het hof is ambtshalve bekend met de piketregeling zoals die geldt voor ondermeer het ressort Den Haag.1Daarin staat vermeld dat de raadsman binnen twee uur nadat de melding aan de piketcentrale heeft plaatsgevonden op het politiebureau aanwezig dient te zijn.

Naleving van voornoemde piketregeling brengt mee dat de raadsman zich uiterlijk om 18.58 uur op het politiebureau had dienen te melden.

Het verhoor van de verdachte is kort na het verstrijken van deze termijn om 19.20 uur aangevangen.

Uit de omstandigheid dat het verhoor van de verdachte om 19.20 uur is aangevangen zonder dat de verdachte daaraan voorafgaand een raadsman heeft kunnen consulteren, leidt het hof af dat ondanks het bestaan van de piketregeling het beoogde doel daarvan – het tijdig kunnen consulteren door de verdachte van een raadsman – niet is gerealiseerd. Hetzij de raadsman heeft zich niet gehouden aan het in de piketregeling gestelde voorschrift dat een raadsman zich binnen twee uur na de melding aan de piketcentrale op het politiebureau dient te melden, hetzij de melding door de politie aan de piketcentrale is niet goed doorgekomen dan wel de melding van de piketcentrale aan de raadsman is niet goed doorgekomen.

Het hof is van oordeel dat gelet op het belang van het consultatierecht van de verdachte voorafgaand aan zijn (eerste) verhoor, op de naleving van dit recht slechts een uitzondering kan worden gemaakt in geval van bijzondere omstandigheden waarbij het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren boven verdachtes recht op voorafgaande consultatie (zie in deze zin ook een arrest van het Gerechtshof Den Haag d.d. 18 maart 2013 LJN: BZ4352).

Het hof stelt op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep dat dergelijke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval gesteld noch aannemelijk zijn geworden. Het hof is derhalve van oordeel dat het consultatierecht van de verdachte is geschonden. De op 22 april 2011 afgelegde verklaring van de verdachte zal het hof om die reden van het bewijs uitsluiten.

Nu het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 22 april 2011 niet tot het bewijs kan worden gebezigd, is het hof van oordeel dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde. De verdachte behoort derhalve van het hem onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

The post Bewijsuitsluiting verklaring verdachte indien politie verhoor begint omdat advocaat te laat was appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/bewijsuitsluiting-verklaring-verdachte-indien-politie-verhoor-begint-omdat-advocaat-te-laat-was/feed/ 0
Niet wijzen op zwijgrecht kan worden hersteld bij volgende verklaringen https://politie-verhoor.nl/niet-wijzen-op-zwijgrecht-kan-worden-hersteld-bij-volgende-verklaringen/ https://politie-verhoor.nl/niet-wijzen-op-zwijgrecht-kan-worden-hersteld-bij-volgende-verklaringen/#respond Mon, 16 May 2016 19:06:17 +0000 https://politie-verhoor.nl/?p=948 Wanneer de verdachte niet is gewezen op zijn zwijgrecht, levert dit een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit dient normaal gesproken te leiden tot bewijsuitsluiting, maar als de verdachte in een latere verklaringen, waarbij hij wel is gewezen op zijn zwijgrecht, gelijkluidend verklaard, geldt de bewijsuitsluiting niet voor die latere verklaringen. […]

The post Niet wijzen op zwijgrecht kan worden hersteld bij volgende verklaringen appeared first on Politie verhoor.

]]>
Wanneer de verdachte niet is gewezen op zijn zwijgrecht, levert dit een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit dient normaal gesproken te leiden tot bewijsuitsluiting, maar als de verdachte in een latere verklaringen, waarbij hij wel is gewezen op zijn zwijgrecht, gelijkluidend verklaard, geldt de bewijsuitsluiting niet voor die latere verklaringen. De verdachte kan in die gevallen beter zwijgen.

Dit volgt uit  HR 6 juli 2010, LJN BL5528, in welke uitspraak de Hoge Raad overwoog:
“Het Hof heeft de verklaring van de verdachte die hij heeft afgelegd zonder dat hij tevoren was gewezen op zijn zwijgrecht, als onrechtmatig verkregen aangemerkt en van het bewijs uitgesloten. Het oordeel van het Hof dat de nadien ten overstaan van de politie, de hulpofficier van justitie en de Rechter-Commissaris, afgelegde verklaringen van de verdachte die vóór de desbetreffende verhoren uitdrukkelijk op zijn zwijgrecht was gewezen, niet van het bewijs uitgesloten behoeven te worden, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.”

Soortgelijke uitspraken:

  • HR 24 februari 2004, LJN AO1830;
  • HR 26 januari 1988, LJN AD0157;
  • HR 22 september 1981, LJN AC7316;
  • HR 25 maart 1980, LJN AC6853;
  • HR 4 maart 1980, NJ 1980, 415 m.nt. ThWvV

The post Niet wijzen op zwijgrecht kan worden hersteld bij volgende verklaringen appeared first on Politie verhoor.

]]>
https://politie-verhoor.nl/niet-wijzen-op-zwijgrecht-kan-worden-hersteld-bij-volgende-verklaringen/feed/ 0